Grepen uit de geschiedenis van de schilderkunst in Zeeland (I)
van spanning is er alleen maar
inspanning, in plaats van heilig vuur
het vuurwerk. Dit maniërisme toont
een zucht naar het virtuose, het
ingewikkelde. Er is in dit Antwerps
maniërisme een streven naar dynamiek
die meestal niet verder tot uiting komt
dan in de gewaden, hoogstens in de
lichamen. Door het al te zichtbare
pogen het statische der voorgangers te
doorbreken heeft het werk van deze
maniëristen iets krampachtigs; het is
kronkelig, waaierig: sluiers, sjerpen en
vederbossen - dierbare requisieten -
wapperen, als door een heftige wind
bewogen, in onderling tegengestelde
richtingen.
Na zijn terugkeer uit Italië blijkt
Gossaert niet voetstoots tot
renaissance-schilder gemetamorfo
seerd. Tot ongeveer 1514 blijft hij
zoeken en experimenteren, we zien
een vermenging van heterogene
elementen die typerend is voor een
overgangstijd. Langs de vroegste
werken uit zijn eerste Middelburgse
periode (1509-1517) gaande, nemen
we de hoed af voor Jan van Eyck
(afb. 2), Gerard David, Hugo van der
Goes, Dürer, Schongauer. Geleidelijk
mengt zich bij Gossaert het maniëris
tisch element met een romantisch.
In Italië schijnen vooral de bouwkunst
der Renaissance en de beeldhouw
kunst van de Oudheid indruk op hem
gemaakt te hebben. In zijn werk komen
dan elementen van de renaissance-
architectuur voor die hij met gothische
en klassieke gegevens samenvoegt tot
fantastische bouwcomplexen.
Kan men nu Mabuse met goed
recht een renaissance-schilder
noemen? Ja, als men de term
Renaissance opvat in zijn oor
spronkelijke betekenis: het weer
opleven van de belangstelling voor de
werken der Klassieken. Neen, als men
het begrip opvat in zijn latere, ruimere
betekenis die mede inhoudt de ont
dekking van de schone aarde en een
daarmee samengaand natuurgevoel.
In een vroeg werk als de Triptiek met
de H. Familie en engelen (afb. 1) zien
we in de voorgrond nauwkeurig
afgebeelde bloeiende planten (zie ook
afb. 3). Maar bij Gossaert geraken
natuur en landschap al gauw op de
achtergrond; bij de uitbeelding van de
Zondeval behoort noodwendig een
paradijstuin, maar die wordt al decoratief
aangeduid - als "achterdoek"; de
vereiste boom bijna schematisch
gegeven (afb. 4). Zijn interesse voor
bomen, bloemen en dieren was nooit
bijster groot. Op zijn vroege panelen
komt driemaal een hond voor: éénmaal
heeft hij daarvoor bij Schongauer
geborgd, in de twee andere gevallen
47