stadhuis: in de schaduw van het grafelijke kasteel en van de Sint Lievensmonsterkerk. In het midden van de 14de eeuw werd een nieuw stadhuis gebouwd tegen de vleeshal in de Meelstraat. Het was nog steeds beschei den in omvang. In 1550-1554 werd een groot nieuw stadhuis gebouwd. Het gebouw straalt de Renaissance uit, maar is sober in zijn uitvoering. Hier geen uit bundig versierde gevels en evenmin een imposant bordes. Daarentegen is de stadhuistoren een juweel. Conrad Busken Huet was er verrukt over. In Het land van Rembrandt schreef hij over 'een goudsmidswerk in het groot'. Op de spits staat een beeld van Neptunes. Niet alleen als blijk van waardering voor de klassieken, maar vooral om de relatie van Zierikzee met het water te benadrukken. Dankzij dat water was de stad groot geworden, hoewel men menigmaal datzelfde water als een bittere vijand had leren kennen. Het stedelijke bestuur met zijn talrijke colleges vond in het Zierikzeese stadhuis een comfortabel onderkomen. Het bestuur was ingewikkeld geworden. Niet alleen waren er raden, schepenen en burgemeesters, maar ook thesauriers, weesmeesters, landrechters, heemra den en tal van andere functionarissen. Samen hadden zij het welzijn van hun stad en zijn bevolking op het oog. Maar daarbij werden de eigen belangen niet uit het oog verloren. De invloed van de burgerij - in de middel eeuwen nog heel gewoon - ging in de 17de eeuw geheel verloren. De Zierikzeese regenten hielden de teugels in eigen handen. Geheim gehouden overeenkomsten over het verdelen van de functies moesten daaraan bij dragen. In de daarop volgende eeuw werd het stadhuis verbouwd. De regenten transformeerden de eerste ver dieping van hun stadhuis in een klein stadspaleis. In Brouwershaven werd in 1599-1601 een nieuw stadhuis gebouwd. Een fraaie Renaissancegevel geeft het gebouw allure. Boven de deur staat een spreuk, die op gepaste wijze refereerde aan de basisvoorwaarde voor onze rechtstaat: Lex republicae conservatio. Slechts een enkel raadslid zal het op eigen kracht hebben kunnen vertalen: De wet is het behoud van de Republiek. Stonden tot in de 18de eeuw de nieuwe generaties in Zierikzee elkaar nog te verdringen om op de rege ringskussens een plaats te verwerven, in Brouwershaven had men toen al grote moeite de raadszetels gevuld te krijgen. Daar werd het aantal raden teruggebracht van vierentwintig naar zestien. Trouwens ook in Zierikzee moesten op het eind van de 18de eeuw de voorwaar den voor toelating versoepeld worden. Scherpe tegenstellingen tussen het bestuur en de in woners waren kenmerkend voor het achttiende eeuwse Zierikzee. Er wordt gezegd dat de strijd tussen Prins- gezinden en patriotten, die in 1787 en 1788 culmineer den in een geweldig oproer en in plunderingen, hier het hevigst waren. De Prinsgezinden kwamen als over winnaars tevoorschijn en het overwegend patriottisch gezinde stadsbestuur kreeg een smadelijke nederlaag te verduren. Toen een patriot in het stadhuis de eed weigerde, werd naar beneden geroepen: 'Jongens, hij wil de eed niet doen'. Het antwoord liet niet lang op zich wachten: 'Wij zullen hem wel vinden'. De patriot koos eieren voor zijn geld en legde meteen de eed af. Was er in Zierikzee sprake van een grote kloof tussen bestuur en burgerij, in de dorpen was daar nauwelijks sprake van. Daar bleef de relatie tussen bestuurders en bestuurden een hechtere. Hier was geen behoefte aan imposante stadhuizen. Veelal vergaderde het dorps bestuur in de plaatselijke herberg waar ze een eigen kamer tot hun beschikking hadden. In een enkel geval werd een eigen dorpshuis gebouwd. Een fraai voorbeeld daarvan is het plaatsenhuis te Dreischor uit 1637. De wapens van Dreischor en Zeeland, de steen met een afbeelding van Vrouwe Justitia, de klok, het waren allemaal middelen om uitdrukking te geven aan datgene waar de dorpsbestuurders aan hechtten. Maar vooral de spreuk op de toegangsdeur gaf daar aan uiting: Doet wel en vreest niemant. Drank en archieven Toen de Fransen in 1795 ook op Schouwen-Duiveland kwamen, brachten zij de leuzen 'Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' mee. Het werd het begin van de eenheidsstaat, die met zich meebracht dat van die zo vurig verlangde vrijheid bitter weinig overbleef. Voor de stedelijke en plaatselijke besturen was het een chaoti sche tijd. Nog moeilijker werd het toen ons land in 1810 werd ingelijfd bij het Franse keizerrijk. De nieuwe Franse wetten zorgden voor een administratieve revo lutie. De scheiding tussen rechtspraak en bestuur werd doorgevoerd en nieuwe taken, zoals het bijhouden van registers van de burgerlijke stand, kwamen erbij. In deze zelfde periode werden de kleinste heerlijkheden samengevoegd, met als resultaat dat van de 29 steden en gemeenten er nog 19 overbleven. De gemeentewet van 1851 maakte een eind aan het onderscheid tussen de steden en het platteland. Het werd het begin van een democratiseringsproces, dat in 1919 9 Zeeuws Tijdschrift 2002/1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2002 | | pagina 11