soldaten er werden ondergebracht en het badgasten patroon in korte tijd volledig veranderde. Overzeese en Duitse gasten bleven weg. De catalogi van de Domburgse Tentoonstellingen uit deze jaren laten onder meer zien welke Belgische kunstenaars hun toevlucht tot Domburg en omgeving namen: Joseph Posenaer, Walter Vaes, J. Willems, Jacques Bergmans, Jean Gouweloos, Emmanuel Viérin en de van origine Franse, met Toorop bevriende kunstenaar William Degouve de Nuncques. In het bijzonder Posenaer (1876-1935) en Viérin (1869-1954) kregen een eigen plaats in de Domburgse gemeenschap. Het zijn de twee internationale grafische tentoon stellingen van 1921, die aantonen wat er werkelijk veranderd was. Naast op zichzelf staande figuren en een aanzienlijk deel van de oude Domburgse garde, waren de eerste en de tweede Latemse groep verte genwoordigd en bovendien de Belgische kunsthan delstijdschriften Selection en Le Centaure. De Vlaamse ballingen, tijdens de Grote Oorlog voor het geweld in België gevlucht, waren in ruime mate aanwezig bij de eerste tentoonstelling. In het Gooi hadden zich onder meer Frits Van den Berghe, Jozef Cantré en Gustave De Smet gevestigd. Naar Engeland waren Constant Permeke (als evacué), Edgard Tytgat, Gustave Van de Woestijne en anderen uitgeweken. De Gooise ballingen stonden het dichtst bij het Duitse expressionisme. Aan de andere kant van het Kanaal speelde het verlangen naar het Vlaamse thuisland meer symbolistisch een rol, wat Van de Woestijne betreft monumentaal en wat Permeke betreft bijna futuristisch. Tytgat (1879-1957) sloot daar niet werkelijk bij aan. Zijn melancholie uitte zich voornamelijk in een gedempt kleurgebruik, zijn voor stellingen bleven - a la Chagall - het karakter van een sprookje houden. Terug in Vlaanderen zouden alle verworvenheden elkaar stimuleren en komen tot een krachtig Vlaams expressionisme dat een uitlaatklep vond in de inter nationaal georiënteerde Selection en Le Centaure. Daar exposeerden ook kunstenaars als Albert Servaes, Jean Cockx, Georges Creten, James Ensor, Floris Jespers, Frans Masereel, Leon Navez, Ramah en Prosper De Troyer. Enkelen van hen deden behalve aan de eerste ook mee aan de tweede Domburgse tentoonstelling van 1921, de expositie die een brug leek te willen bou wen tussen oud en nieuw. De oorlog had een bres in de levens van vele Vlaamse kunstenaars geslagen, die zij allen op hun eigen wijze een plaats in hun werk hebben gegeven. Er ligt een wereld van verschil tussen de kunstuitin gen van bijvoorbeeld Tytgat en Gustave De Smet. De lichtheid die Tytgats werken steeds is blijven kenmerken blijkt onder meer uit een, tijdens een boottochtje op de Zeeuwse wateren, bij Kleverskerke gemaakte aquarel uit 1932. Bij Gustave De Smet (1877-1943), vertegenwoor diger van de tweede Latemse groep, had de fysieke ontworteling haar weerslag op confronterende wijze in zijn werk gekregen - de banden met het oude wer den verbroken en de weg lag open voor de modernste ontwikkelingen in de kunst. Zijn De veie Aarde (1917) werd in het Gooi geschilderd maar zou net zo goed in Zeeland kunnen zijn ontstaan. In de overweldigend weergegeven verbondenheid tussen mens en natuur staan de boer en zijn akker voor alle boeren en hun akkers. Onze gelukkige buurvrouw De hierboven genoemde Belgische schilders vormen nog maar een fractie van het aantal Vlaamse kunste naars dat zich in de bloeiperiode van de Europese kunstenaarsdorpen en -kolonies door Zeeland liet inspireren. In de vakliteratuur is hier en daar belang rijke basisinformatie gepubliceerd, maar het onder zoek is nog in volle gang. Hoe dan ook, duidelijk is dat iedere kunstenaar eigen herinneringen aan Zeeland koestert. 'Ik herinner me een buitengewone reis in het land van de kleuren, de netheid en het heldere water', schreef James Ensor (1860-1949) vermoede lijk in 1928 aan zijn goede vriend Henri Cassiers, die dat jaar zeventig werd. 'O, heerlijke, ontroerde reis! Ik heb het land van de wonderen begroet, het gesui kerde land van de schilders van maagdelijke duinen en eindeloze luchten. Cassiers, noeste arbeider van de zee en de schepen, ik hef mijn glas vol helder water, ik drink op je dapper vertrouwen. Wees geluk kig, Charmante Prins van de Aquarel, sympathieke Baron van de waterverf. Ik drink met jou op onze gelukkige buurvrouw, het bewonderenswaardige Zeeland.' 35 Zeeuws Tijdschrift 2006/1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2006 | | pagina 39