ba i 1 I I D3 HANDIG. gisterenmiddag Men heur haar hebben opgemaakt. al wel tien daar zij da- EEN AARDIG GROEPJE INDIAANSCHE MEISJES UIT NOORDsAMERIKA. schenke vooral aandacht aan de bijzondere wijze waarop ze van iemand daar ik wist, dat u op zwarte aantal Mijnheer Alders had al dien tijd brie ven gedicteerd aan zijn secretaresse, die zonder een woord te zeggen vlug, beschei den had opgenomen. Zij was jaar bij hem in betrekking en gelijks verscheidene uren met hem in aan raking kwam, kende zij hem wellicht be ter dan iemand anders ter wereld. En op het oogenblik, dat de jongeman het doosje had teruggebracht, had zij gezien, hoe een onmerkbaar glimlachje even zijn mond hoeken had doen trillen. Dat was voor haar het bewijs geweest, dat hij zijn oog merk had bereikt. Zij kende hem te goed om te weten, dat hij nimmer op al te dui delijke wijze liet blijken wat er in hem omging. Mijnheer Alders strekte, onmiddellijk nadat het jongmensch de kamer verlaten had, zijn hand naar het doosje uit, dat op zijn bureau stond. Hij maakte het open en haalde er een blaadje papier uit, dat heel klein was opgevouwen. Het was een chèque van vijftigduizend gulden ten name van mijnheer Martens. Hij vouwde haar open, gaf ze aan zijn secretaresse en zei: „U kunt die chèque wel vernietigen, want hij schijnt per slot van rekening toch de kleinste te hebben ge accepteerd. En een lade naast hem opentrekkend, haalde hij er de geheimzinnig-glanzende zwarte parel uit, stak ze in zijn vestjes- zakje en ging voort brieven te dictee- aan het van den draad geantwoord, belt mij zeker op over die zwarte „Ik heb bijna vijftigduizend gulden uitge geven voor de Vopvoeding van mijn dochter en nu gaat ze trouwen met een jongmensch, dat niet meer verdient dan twee en een half duizend gulden per jaar." „Nou, dat is precies vijf percent interest. Wat kun je meer in dezen tijd verlangen?" „Ik heb iemand noodig,” zei hij, „die naar Martens voor me kan gaan. Het geeft niet, wie het is." De secretaresse maakte een lichte bui ging. De deur ging dicht en werd even later weer geopend door een jongeman, die tot bij het bureau van mijnheer Alders liep en daar in afwachtende houding bleef staan. Mijnheer Alders overhandigde hem een enveloppe, die niet gesloten was en waar op het adres stond van Martens, den juwe lier, en het kleine doosje, waarin de parel gezonden was. Het doosje was op dezelfde manier gesloten als toen het werd afgele verd aan het kantoor van mijnheer Alders. De verbroken lakken zaten nog aan het lint, dat nu met nieuwe lakken was dicht gemaakt. „Breng dit doosje en deze enveloppe naar mijnheer Martens, den juwelier," zei mijnheer Alders. „Geef het aan niemand anders dan aan hem persoonlijk over. Denk daar wel aan: alleen aan hem per soonlijk afgeven. In de enveloppe zit een chèque voor dertigduizend gulden, aan hem uit te betalen. Zeg hem, dat ik je heb bevolen, aan mij terug te brengen, wat hij niet wil houden. Indien hij de chèque aan neemt, breng je dus het doosje hier terug; indien hij het doosje houdt, breng je me de chèque terug. Is dat duidelijk?" De jongeman boog het hoofd. „Ja, mijn heer,” zei hij. iMen leerde in dienst van mijnheer Alders wel spaarzaam met woor den te zijn. Een uur later keerde de jongeman te rug en legde het doosje op het bureau van mijnheer Alders. „Hij besloot, de chèque te houden, mijn heer,” zei hij. „Dat zie ik," antwoordde Alders en de jongeman verliet de kamer, met het on behaaglijke gevoel eigenlijk te spraakzaam te zijn geweest. Zijn chef had immers wel gezien, dat Martens de chèque had gehou den, want hij had het doosje terugge bracht. akje ren. Zóó was mijnheer Alders gewoon zaken te doen, te marchandeeren 'oen mijnheer Alders, de directeur van de wereldvermaarde firma Alders Co., dien morgen op zijn kantoor kwam, zag hij, hoe er naast de voor hem bestemde post een juweliersdoosje lag, keurig met een breed lint gesloten en voor zien van vijf lakzegels. Hij ging zitten, sneed het lint door en maakte het doosje open. Op het licht-paarse fluweel lag een zwarte parel, die een geheimzinnigen gloed scheen te verspreiden. Mijnheer Alders keek er even naar, nam ze in zijn hand en drukte toen op een der schelknopjes, die op zijn bureau gemonteerd waren. Geen twee seconden later stond er een secretaresse voor hem. Ziende, wat hij in zijn hand hield, wachtte ze niet, tot hij haar zou vragen, maar zei onmiddellijk: „Dit is gebracht door een looper van Mar tens, den juwelier. Ik heb hem gezegd, dat hij niet behoefde te wachten; dat het pakje hier veilig was, tot u zoudt komen, wat er ook in zat." „Het is goed," antwoordde Alders kort en beduidde het meisje met een beweging van zijn hand, dat zij weer gaan kon. Even dacht hij na, toen de secretaresse weg was, daarna strekte hij zijn hand naar den hoorn van de huistelefoon uit. Drie seconden later zei hij door de telefoon: „Vraag Martens, den juwelier, voor mij aan." Hij legde den hoorn weer neer en begon zijn post open te maken Eenige seconden later ging de telefoon. Mijnheer Alders nam den hoorn en riep: „Hallo, met Alders...." „O, juist, mijnheer," werd hem andere einde »u parel?" „Ja!" „Ik heb ze gekocht en parels gesteld is en er reeds een heeft, dacht ik, dat u misschien. „Wat moet zij kosten?" interrumpeerde mijnheer Alders. „Vijftigduizend gulden, mijnheer. De parel is niet erg groot, maar zij heeft een bijzonderen, ongewonen glans en. „Het is me te veel," viel de bankier den juwelier weer in de rede. „Dertigduizend gulden vind ik voldoende. Ik wil u dat be drag dan ook er voor geven, hoewel ik reeds een parel bezit, die er sprekend op lijkt. „Het spijt mij, mijnheer Alders," was het antwoord langs den draad, „maar ik kan ze u werkelijk niet voor minder dan vijftigduizend gulden verkoopen, en...." „Goedgoedantwoordde mijn heer Alders ongeduldig, „ik ben niet ge woon om te marchandeeren.... Als vijf tigduizend gulden uw prijs is, koop ik ze niet.” Met deze woorden wierp hij den hoorn op het toestel zonder den juwelier meer de gelegenheid te geven een woord te zeggen. Tien minuten later, nadat hij zijn brie ven verder had doorgezien, belde hij om zijn secretaresse.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 12