au b 4 3 Si •4 djcu LÜF 7r i- w d I HIM l( 4 4 4 F' 11 W 4 uw hebben dat zij een kat .Wat kost het naar Victoria-Hötel ryksdaalder, mynheer!” Boemelaar„Wat kost het naar Victoria-Hötel 9” Chauffeur: „Een ryksdaalder, mynheer!” Boemelaar„Veel te veel! *-a jy maar binnenin zitten, dan zal ik je er voor een gulden heenryden.” Hij’. «Lieve, de bank waar ik mijn geld had gedeponeerd, is failliet...." Zij'. „Wat gelukkig, dat je je chèqueboekje altijd thuis hebt gehouden, hè?" Hij: „Eh... neem me niet kwalyk... eh...!” Zij: „Het spijt me, ik heb geen portemonnaie by me!” Patroon (onverwachts terugkeerend, boos): „Wat betee- kent dat?” Koor van bedienden (verdiept in een puzzle): „Dat weten we juist niet, mynheer. Hy is bijzonder moeilijk ,,Mijn beste kind," zei de getrouwde vrouw tot haar ongetrouwde vriendin, „je moet goed begrijpen, dat als je ooit verliefd wordt, dit voor je leven moet zijn. Ik weet wat ik zeg.... ik ben driemaal getrouwd geweest!" Moeder„Jespeelt heelomaal niet met je nieuwen trein!” Jantje: „Ik kan niet! Vader speelt er den heelen dag al mee!” om mijn geld Beiden (ilatl|ewoners)„Zeg, je denkt zeker, dat je geestig bent met mijn baby na te doen! Je moet aan het tooneel gaan Haar rader: „Nou weet ik, waarom je zoo graag wilde, dat wy gingen verhuizen en een huis zochten zonder stoep Wiesje„Mammie, Parker kan zulke mooie ringen van rook makenLaat hy het eens doen voor u De Bruin-, „Ik hoor, dat ze een machine hebben uitgevonden, die aantoont als iemand liegt. Heb jij er al eens van gehoord?" De Zwart: „Van gehoord? Man, ik ben met zoo'n machine getrouwd!" „Vind je het niet vreemd, dat Daisy zoo van vogels houdt?" „Heelemaal niet. Ik heb altijd wel gedacht, k"t was." Zij: „Heb je in de courant gelezen, dat er zes menschen zijn vergiftigd door het eten van chocola?" Hij: „Ja, ik herinner me zoo iets. Maar wat wil je ermee zeggen?" Zij: „Niets, alleen dat ik dacht, hoe veilig wij ons kunnen voelen!” Onderwijzer: „Napoleon heeft eens gezegd, dat er geen woord was als „het kan niet!"." Stem achter uit de klasse: „Heeft hij al eens geprobeerd een lucifer aan te strijken aan een stuk zeep?" Jongste bediende: „Juffrouw Dora, mag ik even poederdonsje leenen voor mijn gezicht?” Juffiouu Dora: „Maar waarvoor?” Jongste bediende„Ik wou vanmiddag graag vrij en nu wil ik den baas zeggen, dat ik ziek ben Hij (tot inbreker „Zou je zoo goed willen zjjn een beetje hard ve zeggen: „Spaar mij!”? Mijn vrouw denkt, dat ik bang voor inbrekers ben!” Zij: „Kijk me aan. Hij ziet haar aan. Zij: „Ontken nu, dat je mij getrouwd heb!" Hij: „Het.... het moét wel om je geld geweest zijn!" „Alles wat ik ben," verklaarde de politi cus, „dank ik aan mijn moeder!” „Hoe gelukkig moet u zich voelen,” riep zijn tegencandidaat uit, „dat u niemand iets schuldig bent!" rvi Schoolopziener (tot leerling): „Nu, wat ge beurt er als het regent?" Leerling: „Dan steken de menschen hun paraplu's op!” Film-regisseur„Daar deugde niets van, Jenkins! Je moet hem een goed pak rammel geven. Ik zal het je voor doen en doe jy het dan net zoo na!” De man. die gehuurd is om het wagentje te rijden en per K.M. betaald wordt: „AllomachiesDie legt een heel eind voor niks af!” A: „Waarom denk je dat Jansen dapper is?" B: „Heb je zijn vrouw niet gezien?" -y

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 16