r
2i
XAjb* o
zei-
n,
;n
:n
or
de
;ijn
/as
met
het
te
’een
rdat
toe-
i te
mee
leer
rste
nijn
/er-
val
laar
nen
en
ep
in-
m,
ig-
ie-
>r-
;e-
ijn
ik
;ds
P.
ie
es
ra
;n
Mooney stond in mijn onmiddellijke na
bijheid; hij had reeds aangelegd; ik nog
niet. Doch de leeuw wachtte niet. Met het
schuim op de lippen wierp hij zich op
ons.
Ik kende Mooney voldoende om er ze-
te zijn, dat in minder dan een
een kogel uit zijn geweer den
dooden. Maar het gebeurde
op
het
’en.
>ge-
jet-
ak-
;ten
een
iof-
zou
oo-
;di-
gen
tel-
cu-
als
op
en;
jke
slechts met hun spiesen gewapend. Zij
stonden, zooals afgesproken was, op vijftig
meter afstand met hun gezichten naar de
kooi gewend. Mooney nam zijn geweer
weer op en het spel kon een aanvang ne
men.
Even wierp ik een blik op King. Hij
stond een weinig achter mij en er was een
vreemde uitdrukking in zijn oogen. Ik hief
mijn hand op. Mooney antwoordde met
hetzelfde signaal. De opname zou begin
nen. Ik trok aan het touw, dat het lokaas
in de kooi tegenhield en bond het vlug aan
een sterken tak naast mij. De deur van de
'kooi vloog open; de leeuw brak los!
Toen greep ik de kruk van mijn toestel
en wachtte met den vinger aan den trek
ker op het juiste oogenblik om te draaien.
Ik zag den leeuw als een razende de kooi
verlaten en recht op de inboorlingen toe
stormen, die beefden achter hun schilden.
Toen het dier naderde, wierpen zij
hun spiesen; hij brulde geweldig en
leek mij of hij niet liep, maar door de lucht
vloog.
En nu geschiedde het onvoorziene, zoo
als dat bij de jacht in Afrika meermalen
voorkomt. Inplaats van, zooals natuurlijk
zou zijn geweest, op de voorste inboorlin
gen toe te snellen, sprong het roofdier als
een dolle in 't rond en passeerde toen met
een ontzettende snelheid de verblufte ne
gers, zonder door een enkele lans geraakt
te worden. Het volgende oogenblik galop
peerde hij over de vlakte in de richting
van de verre bergen.
In minder dan een seconde liet ik mijn
toestel in den steek, sprong op den grond,
raapte mijn geweer op en snelde naar
mijn paard. Mooney en King volgden mij*
op den voet. We wisten allen bij' onder
vinding, dat het in den staat, waarin de
leeuw thans verkeerde, van belang was,
hem zoo snel mogelijk te dooden, daar
anders onze paarden en wij zelf ervan
zouden lusten.
We spoorden onze dieren aan en reden
naar de verdroogde bedding van een na-
burigen stroom, gevolgd door de negers,
die luid schreeuwden en met hun lansen
zwaaiden.
Op t gras zagen wij het spoor der wilde
dieren. Zwijgend voerden wij onze paar
den door het water, doch aan den anderen
oever was geen spoor van den leeuw te be
kennen. Hij hield zich stellig in de nabij
zijnde struiken schuil. We stegen af;
Mooney en ik keerden voorzichtig op onze
schreden terug; King wachtte met zijn ge
weer onder den arm. Oorverdoovend wa
ren de kreten der inboorlingen. Ik gaf
Mooney een teeken om te stoppen; de ne
gers zouden met hun lansen op de strui
ken slaan en zoodoende den leeuw in onze
richting opjagen. Even later hoorde ik
werkelijk op korten afstand een geritsel;
ik keek op en zag een grooten leeuw na
deren. Hij liep in onze richting, maar zag
ons niet. Hij keek achter zich, waar hij het
geschreeuw hoorde. Het was duidelijk te
zien, hoè woedend hij was. Heftig sloeg
hij met zijn staart in de lucht. Ik hoorde,
hoe Mooney zijn geweer laadde; ook de
leeuw scheen lont te ruiken. Hevig brul
lend keerde hij zich om en kwam onze
richting uit.
ker van
seconde
leeuw zou
niet. Wel hoorde ik den trekker afgaan,
doch tot mijn groote verwondering volgde
geen vlam of knal!
Tijd om er over na te denken, hoe dit
mogelijk was, was er niet. Ik drukte op de
spanveer van mijn allerbeste geweer
het ketste; meer ook niet. Het was juist
als bij Mooney!
Ik dacht, dat mijn hart stilstond! Wat
was er gebeurd?
Bijna had het roofdier ons te pakken,
toen een knal weerklonk en hij doodelijk
getroffen ter aarde viel. Het was King, die
over mijn schouder heen had geschoten en
ons leven had gered.
Ik brak in vloeken uit, omdat onze ge
weren ons in den steek hadden gelaten.
Maar King kwam naar ons toe; hij was
zeer aangedaan.
Ik heb jullie geweren ontladen,
de hij.
„Maar waarom deed je dat?" vroeg ik,
toen ik wat tot mijzelf was gekomen.
„Ik was bevreesd voor een ongeluk,"
zei hij en schudde bedenkelijk zijn hoofd.
„Ge zoudt dit beter begrijpen, indien ge,
evenals ik, hadt gezien, hoe mijn beste
vriend zich bij een dergelijke gelegenheid
een kogel door het hoofd joeg, zooals de
vorige week is gebeurd!"
Wat te zeggen? Wij hadden niets anders
te doen dan te overleggen, hoe een anderen
leeuw voor onze scène te krijgen. We von
den er een en de opname gelukte ditmaal
buiten verwachting. Maar wat werd ik
slecht voor mijn angst en moeite beloond!
Toen we weer in Amerika waren en ik
een mijner vrienden de film vertoonde,
zeide deze:
„Neen, kerel; maak me niets wijs! Bij
die opname heb je natuurlijk een truc ge
bruikt!"
EEN MOO] PLEKJE IN HET ASSER BOSCH BI.J DEN NIEUWEN VIJVER.
GEZICHT OP HET VILLAPARK VAN NIEUWENHOVEN TE MIDDELBURG.
len
ijn
or-
ie-
ijn
an
>n-
te
ld.
ia
ën