I
I
t
Ki
IN HET AANGEZICHT
VAN DEN DOOD.
voeten losmaken,
[W
H
gezien,
Hij
het ergste," peinsde Badisnow,
en die spot; den dood
ik niet; maar zoo te lijden tot ver
valt mijn vijanden is gruwelijk.'
zon op uitkomst. Vluchten was
maar
en je zult vrij
den dood, dat mij alleen bekend is. Als je
erin toestemt, naar mij te luisteren, zal ik
je er wat meer van vertellen.’’
„Wat is dat middel?" vroeg Monamuh.
„Het is een wondermiddel. Een weinig
ervan op de huid gewreven, maakt deze
zoo hard als ijzer, zoodat geen enkel
wapen kwaad kan toebrengen. De hevig
ste slag zal zonder resultaat blijven. Wat
zal je me geven indien ik je mijn geheim
verklap?"
„Ik zal je leven sparen."
Badisnow lachte schamper. „Zeker om
mij dan levenslang in je huis tot slaaf te
maken?" vroeg hij. „Als je wilt, dat wij
ernstig onderhandelen, moét je eerst m’n
handen en voeten losmaken," vervolg
de hij.
Toen men hem van de riemen had be
vrijd, ging hij rechtop staan en stak een
sigaret op.
„Je houdt me voor den mal,” sprak
Honamuh; „zulk een middel bestaat niet;
er is niets, dat aan een goed scherp mes
weerstand kan bieden." Hij geloofde niet
aan het bestaan van zulk een toovermid-
del en toch aarzelde hij. Zoo vaak hadden
de bontdieven hun tooverkunsten vertoond
men kon nooit weten!
„Ik schenk je je leven
zijn," sprak hij.
„Ik eisch meer.”
Badisnow speelde zijn rol schijnbaar
zóó onverschillig, alsof hij slechts over den
koop van eenige bontvellen onderhan
delde.
„Het is werkelijk een bijzonder middel.
Ik heb er meermalen mijn leven aan te
danken gehad. Ik wil een slede en een
hondenspan en zes van je beste drijvers,
die me op een veiligen afstand zullen bren
gen.”
„Dat weiger ik,” antwoordde het opper
hoofd. „Je zult bij ons blijven om ons je
tooverkunsten te leeren.”
Badisnow haalde de schouders op en
keek nieuwsgierig naar den grooten kozak,
wiens lijden en doodsstrijd ontzettend wa
ren om aan te zien. Het leven scheen hem
niet te willen verlaten.
„Wat beteekent die streep?" vroeg plot
seling Honamuh en wees naar den hals
van den Pool, waar een litteeken de snij-
wond van een mes verried. „Zie je nu wel,
dat het middel niets waard is?”
„Het middel was toen niet sterk genoeg;
er ontbrak een soort bessen, dat op die
plek niet te bekomen was; hier groeien zij
integendeel overvloedig; het middel zal
hier alle kracht hebben.”
„Nu vooruit dan; ik stem in je voor
waarden toe; ik verschaf je de slede, de
honden en de zes mannen, die je van mij
verlangt."
„Je hebt lang noodig gehad om tot een
besluit te komen," antwoordde Badisnow
onverstoorbaar; „door je twijfel heb je
mijn middel beleedigd. Thans eisch ik nog
meer. Ik verlang honderd beverhuiden,
honderd pond gedroogde visch en twee
sleden, één voor mij en één voor de hui
den en de visch. Ook mijn geweer verlang
ik terug. Als het je niet aanstaat, zullen
mijn eischen nog grooter worden."
„Maar hoe kan ik weten of het middel
doeltreffend is?"
„Wel. heel eenvoudig. Laat mij naar het
bosch gaan om bessen en wortels te zoeken!
je kunt zooveel mannen ter bewaking mee
geven als je wilt. Intusschen maak je de
sleden met toebehooren gereed. Als ik het
mengsel bereid heb, zat ik er mijn hals
mede inwrijven en op dit stuk hout gaan
zitten. De sterkste van je mannen of jijzelf
mag driemaal met een bijl op mijn hals
slaan."
Honamuh keek hem met open mond
aan.
„Verder moet ik natuurlijk tusschen
eiken slag opnieuw het geneesmiddel toe
dienen; want de bijlen zijn zwaar en
scherp. Goed afgesproken dus?"
„Alles, wat je maar vraagt, zal je wor
den toegestaan," riep het opperhoofd ver
heugd uit. „Haast je en prepareer het mid
del."
Badisnow had moeite zijn vreugde te
verbergen. Hij speelde een wanhopig spel
en een enkele onvoorzichtigheid zou het
hem kunnen doen verliezen. Hij sprak zeer
uit de hoogte:
„Je hebt misbruik van mijn geduld ge
maakt; dat mishaagt mij en om het goed
X Ta zijn jarenlange zwerftochten door de
verschillende wereldstreken was in
den Pool Badisnow een groot verlan
gen naar zijn vaderland opgekomen en hij
besloot dat avontuurlijk leven, waarin hij
meermalen den dood van zeer nabij had
nu voorgoed vaarwel te zeggen.
was echter nog ver van zijn geliefd
land verwijderd, toen dit denkbeeld in
hem opkwam; hij bevond zich in Alaska,
het hooge noorden, waar koude en ont
beringen zijn deel waren geweest. Het
beste leek hem zuidwaarts naar meer
herbergzame streken te trekken om zoo
Californië of Mexico te bereiken en
vandaar naar Europa over te steken.
Op zijn tocht erheen ontmoette hij den
halfbloed-Rus Maratoff, die een bande-
looze troep avonturiers, meest bontdie
ven, aanvoerde. Omdat Badisnow er zijn
voordeel in zag, sloot hij zich bij hem
aan. Zij hadden veel koopwaar en muni
tie buitgemaakt en daar de winter in
aantocht was, werd ergens op het grond
gebied van een Indianenstam halt gehou
den om er de lente af te wachten.
Maratoff liet een sterk fort bouwen om
er al zijn gestolen goederen in te bewa
ren en dwong de Indianen hem daarbij
behulpzaam te zijn. Het was een zware
arbeid, waarbij veel zweepslagen werden
toegediend; veel inboorlingen trachtten te
vluchten, doch als men hen achterhaalde
en terugbracht, werden zij met den knoet
bestraft. Enkelen van hen moesten die
poging met hun leven bekoopen. Een
geest van opstandigheid kwam in hen op
en met behulp van eenige naburige stam
men werd een aanval op het fort ge
daan. De Rus en zijn mannen waren in
de minderheid en moesten het onderspit
delven. Het fort werd in brand gestoken,
waarbij een deel der avonturiers in de
vlammen omkwam; de anderen vielen
levend in handen van hun vijanden. En
welke vijanden! De Indianen verzonnen
de geraffineerdste folteringen. Dagen
van gruwelijk lijden gingen den dood
vooraf.
Badisnow was de eenige, wiens tijd nog
niet was gekomen; hij lag stevig gebon
den op den grond en wachtte in angst
zijn vonnis af. Naast hem voerde de Rus
Oswan een vreeselijken doodsstrijd. En
in een kring om hem heen geschaard be
spotten de Indianen hem hoonlachend.
„Dat was
„die martelingen
vrees
maak
Hij zon op uitkomst. Vluchten was on
mogelijk, dat begreep hij maar al te
goed; hij was stevig gebonden. Opeens
schoot hem een denkbeeld te binnen. Hij
riep Honamuh, het opperhoofd van den
volksstam bij zich en zei:
„Honamuh; ik wil niet sterven; ik ben
een te voortreffelijk man en ik zeg je, dat ik
niet zal sterven. Ik ben niet gelijk aan al
die anderen die daar liggen; ik ben te ge
leerd om mij zoo te laten omkomen. Ik
bezit een bovennatuurlijk middel tegen
EEN SCHILDERACHTIG PLEKJE TE DEN BURG OP HET EILAND TEXEL.
I
II u
eii:i