,-fr a.
den yogi!" begreep hij
van Dalsum in aangenamen kout den tijd
dien hij wachten moest. Toen zag hij plot
seling, toevallig naar de locomotief kij
kend, op het voorhoofd van den machinist
een groote, zwarte vlek, de vlek, die hij
maar al te goed kende. Hij hield midden
in een zin op en bemerkte tot zijn ontzet
ting, dat de stoker, het treinpersoneel en
talrijke reizigers, die in troepjes zorgeloos
stonden te praten totdat de trein weer
zou vertrekken, hetzelfde teeken op hun
voorhoofd hadden. Opeens was het hem
duidelijk: de trein zou verongelukken en
al die menschen met de zwarte vlek zou
den het leven laten. En hij, als de eenige,
die dit wist, moest voorkomen, dat de
trein vertrok. Hij rende naar den stations
chef en bezwoer deze, den trein niet te
laten vertrekken. Daar hij echter niet naar
waarheid wilde antwoorden op de vraag,
hoe hij wist, dat er een ongeluk zou gebeu
ren, omdat hij zijn zonderlinge macht niet
wilde bekendmaken, zei de chef met een
geringschattend schouderophalen, dat hij
aan zijn verzoek niet kon voldoen. Eenige
minuten later vertrok de trein op het vast
gestelde tijdstip. Van Dalsum bleef opge
wonden achter! Ongeveer twee uur later
ontving de stationschef bericht, dat de
trein even over de grens ten gevolge van
een aanslag was ontspoord. Het aantal
dooden alleen bedroeg meer dan vijftig!
Direct herinnerde de stationschef zich
den heer, die hem gewaarschuwd had en
hij meende, dat deze van den aanslag meer
moest weten. Men spoorde den vreemde
ling op en nam hem gevangen. Toen hij
werd onderhoord, kon hij op de meeste
vragen niet antwoorden met het gevolg,
dat men hem voor schuldig hield en hem
veroordeelde tot levenslangen dwangar
beid. Met dit vreeselijk vooruitzicht voor
oogen besloot hij zijn geheim prijs te ge
ven. Direct werd hij in vrijheid gesteld.
Men haastte zich zelfs hem zoo spoedig
mogelijk kwijt te worden. Een mensch,
die de gave bezat op het voorhoofd van
zijn medemenschen dood of leven af te
lezen, kon moeilijkheden geven. Bedrukt
reisde van Dalsum af. Het gerucht van zijn
sinistre gave had de plaats van zijn inwo
ning reeds bereikt. Men meed hem daar.
De zieken wendden hun hoofd om als hij
door de zalen van zijn ziekenhuis liep. Zijn
praktijk ging slecht. Zijn vrouw ging met
de kinderen naar haar ouders. Zij waren
bang voor hem.
Ongelukkig, verlaten door iedereen, tot
armoe vervallen door zijn gave, wilde hij
zich eindelijk het leven benemen door zich
dood te schieten. Het schot klonk.en
toen werd hij wakker uit een diepen slaap.
Hij bevond zich nog steeds in de hut van
den grijzen yogi, die hem al de gebeurte
nissen in een droom in weinige minuten
gesuggereerd had, zoo duidelijk, dat het
was alsof hij ze werkelijk had ondervon
den. Ontwakend, hoorde van Dalsum de
stem van den Indiër vragen: „Zóó onge
veer zou uw leven worden als ik u gaf, wat
ge vroeg. Verlangt ge nü nog, die gave te
bezitten?"
Zwijgend schudde de jonge dokter zijn
hoofd. Hij had genoeg geleerd.
DE BLIK IN DE TOEKOMST.
YJ it-stralend stond de zon aan den
wolkenloozen tropischen hemel en
schoot haar vurige schichten mee-
doogenloos op den stoffig-heeten weg,
waarover twee ruiters zich in galop voort
bewogen. Een tijd lang reeds hadden zij
zonder een woord te spreken naast elkan
der gereden, toen plotseling de jongste het
drukkende zwijgen verbrak.
„Ik kan nog maar steeds niet gelooven,
wat je ons gisteren hebt verteld," zei hij
zachtjes en nadenkend, als sprak hij in
zichzelf.
De ander keek hem even van terzijde
aan.
„O, zeker," vervolgde de eerste, zonder
een antwoord af te wachten, „ik geef graag
toe, dat heel veel van de ongewone dingen,
die men aan fakirs en yogi's toeschrijft, op
waarheid kunnen berusten, omdat die men
schen door jarenlange training en zelfbe-
heersching misschien de geheime krachten,
die in ons sluimeren, tot ontwikkeling en
gfoöte volkomenheid hebben gebracht.
Maar dat zij in de toekomst kunnen lezen,
en dat ze zelfs in staat zijn hun geheim
zinnige zienersgaven op anderen over te
brengen, dat geloof ik niet. Dat komt me
een beetje overdreven voor. Ik ben dokter
en zie de dingen nu eenmaal van een nuch
ter, wetenschappelijk standpunt."
De oudere man zweeg even.
„Ook ik heb er in het begin even goed
aan getwijfeld als jij, Van Dalsum," zei hij
na een oogenblik. „Tot ik inzag, dat ik mij
vergiste, en voegde hij er glimlachend
aan toe, „ook jij zult inzien, vanavond nog,
dat je je vergist!"
De ander keek ongeloovig.
„We zullen afwachten," zei hij.
Na eenigen tijd bevonden de beide rui
ters zich voor den ingang van een diep,
eenzaam dal, waarin zij, vlak vooraan, een
eenvoudige hut van bamboestokken gewaar
werden. Hier leefde de yogi met wien
overste Dawers zijn jongen vriend Van
Dalsum wilde laten'kennismaken. Het was
er nachtdonker.
In het spaarzame, flakkerende licht van
een olielampje leek de magere, lange ge
stalte van den eerbiedwaardigen grijsaard
van een zonderlinge, bijna vreeswekkende
onwerkelijkheid. Een vuilbruine huid, zoo
droog als perkament, rimpelde zich om het
dorre gelaat waarvan de jukbeenderen
scherp naar voren staken. Verwarde, witte
haren vielen langs het hooge voorhoofd, en
alleen de onnatuurlijk groote oogen ver
rieden, dat het geen mummie was, die daar
onbeweeglijk en zwijgend voor hen stond.
Toen de overste in weinig woorden het
doel van hun komst had verklaard, ant
woordde de grijsaard langzaam en duide
lijk, terwijl hij den jongen dokter met zijn
zonderling sohittërende oogen aankeek:
„Den wensch, vreemdeling, dien gij in uw
hart koestert, zal ik vervullenwelke
hij ook zij!"
Verrast keek Van Dalsum den spreker
aan. Toen zei hij, nadat hij zich slechts
even had bedacht en terwijl een spotach-
tig-ongeloovig lachje zijn lippen deed
krullen: „Zoo verleen mij dan, o wijze, de
gave iederen mensch, die mijn raad en
hulp zoekt, direct aan te zien, of hij met
menschelijke kunst kan geholpen worden
of dat hij reddeloos ten doode is opge
schreven."
Er ontstond een lange pauze. Toen
hoorde de dokter de stem van den yogi als
van heel ver tot zich doordringen: „Be
denk wel, wat gij verlangt." En toen Van
Dalsum geen antwoord gaf, klonk het als
een van verre komende, trillende galm van
een klok aan zijn oor: „Het zij zoo!"
Van Dalsum lag gemakkelijk uitgestrekt
in zijn ligstoel aan boord van de boot, die
hem naar zijn vaderland zou terugbren
gen, toen de steward op hem toetrad en
hem verzocht bij den scheepsdokter te wil
len komen. Van Dalsum volgde den man
verwonderd. De scheepsdokter reikte hem
de hand en zei: „Collega, wij tweeën zijn
de eenige dokters aan boord; mag ik uw
hulp inroepen voor een moeilijk geval, dat
zich dezen nacht heeft voorgedaan?"
De ander knikte zwijgend en samen be
traden zij de hut van den zieke. Toen de
scheepsdokter het gordijn van het bed op
zij schoof, wankelde Van Dalsum achteruit
als werd hij door een vuistslag getroffen
en staarde vol ontzetting naar den man, op
wiens voorhoofd hij duidelijk een groote
zwarte vlek zag.
„Het teeken van
opeens.
Toen de beide dokters na het onderzoek
de hut weer verlieten, haalde de scheeps
arts verlicht adem en zei: „Gelukkig, de
crisis is voorbij. Gelooft ge ook niet?"
Van Dalsum keek hem ernstig aan. „De
man is binnen enkele uren dood,” zei hij
toen toonloos. „Als hij nog iets gewichtigs
op deze wereld te doen heeft, laat hij het
dan spoedig doen!" De ander schudde het
hoofd en antwoordde niet.
Den volgenden morgen vernam de jonge
dokter, dat de zieke dien nacht was over
leden.... Nu wist hij, dat de yogi zijn
wensch had vervuld!
Terug in zijn vaderland vestigde hij
zich in een van de groote steden. Weldra
had hij een uitgebreide praktijk. Hij was
een zeer gezien dokter, wien alles, wat hij
ondernam, gelukte. Alle zieken, die hij in
zijn particuliere kliniek opnam, werden
spoedig beter; zij echter, wien hij weigerde
te behandelen, wisten, dat geen macht ter
wereld hen meer kon redden. Het vertrou
wen in hem en zijn kunde was ongeloof
lijk en groeide met den dag. Eer, macht
en rijkdom werden zijn deel.
Zoo verliepen eenige jaren vol geluk,
roem en tevredenheid. Toen kreeg hij op
zekeren dag het verzoek als vertegenwoor
diger van zijn land een internationaal con
gres te gaan bijwonen. Trotsch op die on
derscheiding begaf hij zich op weg. Alles
verliep schitterend; het succes van de
voordracht, die hij hield, was buitenge
woon en tevreden met hetgeen hij had ver
richt voor de eer van zijn land en zijn be
roep, maakte hij zich gereed de terugreis
te aanvaarden
Onderweg had de trein, waarmee hij
terugkeerde, een oponthoud van een
klein half uur. Wandelend op het per
ron met een jongen collega, die het con
gres eveneens had bijgewoond, doodde
i
y