-or
ri
w
w
M'
K„.
T’
&1
maar
I
i
deze handelaar
woonde in de flat beneden mij!”
ma-
mij
Landlooper„Waar vischt u naar
De pessimist„Naar zalm
Landlooper„Ér zit geen zalm hier!”
De pessimist„Er zit hier heelemaal geen visch, dus
kan ik even goed naar zalm als naar iets anders visschen
Zij: ,,0, John, baby heeft de lucifers inge
slikt! Wat moet ik beginnen?"
Hij: „Hier, neem mijn sigarenaansteker maar
even!"
erg tegengevallen, Jan
maar goed gedraagt als
je kijkt!”
u rookt toch ook al-
vrouw
heele-
Vader: „Het is me
tje, dat je je alleen
er iemand is, die naar j
Jantje: „Maar vader,
leen als moeder uit is?”
Moegeloopen wandelaar (by hotel): „Mijn vrouw zou hier
op mjj wachtenze is een eind meegereden met een
auto
Portier„Ze zei, dat u maar recht door moest loopen,
mijnheer! Ze is nog een eindje met een anderen auto
ook meegereden!”
Verliefde neef: „Oom, wat is de beste
nier om te weten te komen wat zij van
denkt?"
De oom: „Met haar trouwen, jongen!"
Vriend: „Waarvoor heb je dien verrekijker op je wagen
laten aan brengen?”
De eigenaar van den kleinen wagen„O, het is zoo op
windend Ik geef gas, kijk door den verrekijker en ver-
beeld me dan, dat ik al ben waar ik zijn moet!”
Dame: „O, kijk eens! Een stuk wrakhout! Zeker van
een schip dat hier in de buurt vergaan isHoe interes
sant
De visscher (ontdaan): „Verdraaid! Dat is de kiel van
de boot waar we in zitten
De redder (tot dame, wier man in het water was ge
vallen): „Hier is-ie, mevrouw. U heeft nou net een goede
gelegenheid om hem een pak slaag te geven
Waard van landelijk herbergje: „Ik heb dien wijn al
dertig jaar lang in mijn kelder liggen!”
Gast: „Zoo? Nou, je hoeft niet te denken dat ik zal
drinken wat alle anderen hebben geweigerd
De oude heer„Uw vriend vischt heel goed, hoewel hij
maar één arm heeft, niet?”
De visscher„Ja, dat doet hjj zeker, maar hij kan nooit
goed vertellen hoe groot de visschen zijn, die hij gevan
gen heeft!”
Verontwaardigd kereltje: Hé mijnheer, dat ismjnkuil!”
Dief: „Ik hoop, dat u clementie met mij zult
gebruiken, Edelachtbare. Er zijn veel men-
schen, die door mij moeten eten!"
Rechter: „Heb je dan kinderen?”
Dief: „Neen, dat niet. Maar denk eens aan
al die rechters, detectives en agenten, die door
mij aan hun brood komen!"
Jan: „Ik geloof, dat Marie een uitstekende
huisvrouw zal zijn. lederen keer dat ik bij
haar thuis kom, zit ze haar vaders sokken te
stoppen!”
Wim: „Dat trof mij ook, tot ik zag, dat het
steeds dezelfde sok was!"
Jongetje verontwaardgd)„Mammie, waarom moet ik
nou eigenlijk het emmertje en den schep van vader
dragen
Het kleine meisje: „U komt zeker om de
huishuur, niet? Moeder heeft vergeten het
geld klaar te leggen!”
De huiseigenaar: „Hoe weet je dat?"
Het kleine meisje: „Moeder heeft het me
gezegd voordat ze wegging!"
Trainer: „Denk er nou om, hoor, in de volgende ronde
zet je je tanden op elkaar I”
De Bokser (die zijn bekomst al heeft gehad): „Dat kan
ik niet! Mjjn tegenstander heeft ze eruit geslagen!”
en er mijn piano
-IM
Rechter: „Beklaagde, je slaat je
voortdurend! De dokter zegt, dat ze
maal blauw ziet!"
Beklaagde: „U heeft gelijk, Edelachtbare,
maar ze is blond en blauw staat haar dus
goed I"
„Ik heb een auto gekocht
voor in ruil gegeven!"
„Nemen autohandelaars dan piano's in
ruil?"
„Gewoonlijk niet,
Toeschouwer„Dat was werkelijk, een schitterende pre
statie van u, mijnheer,om geheel gekleed naar den
drenkeling te duiken en hem boven te brengen
De redder„Ja, dat weet ik zelf wel, maar ik zou wel
eens willen weten wie mij erin gegooid heeft!”