i at i DE VERLOVINGSRING. a- ”z werd u sprak het zucht- steeds hij ,En meisje. week." „Goeiendag!” Toen zij heengegaan was, bleef Arthur Ik heb volgenden Hij had niet kun- aardig meisje z'n een samenzwering ,,'t Is heel aardig prettige werkkring?" er van houden." u dan wel „ik weet het de deur en w antwoordde een waarom vraagt u dat ge weer spoedig opzegt, om te trou wen. Dus dat is dan afgesproken, juf frouw Gallon; Maandag over acht da gen verwacht ik u hier." „Uitstekend, mijnheer; goeden dag en dank u wei." Een stoel werd opzijde geschoven en het volgende oogenblik werd de deur tusschen de beide kamers geopend en een jong meisje verscheen in de deurope ning. Arthur staarde haar verward aan. Het was het aardige meisje met de blon de krullen. Voorzichtig sloot ze toen Arthur gewaar. „O," stamelde ze; „ik ben verkeerd ik meende Arthur stond op: ver en maakte oo gaat het niet langer, Fred," sprak Arthur Maxwell op stren gen toon tot zijn chef-de-bureau. er een staf mooie ty pisten op na te houden; maar verstandig is het niet. Wanneer ze een paar maan den hier zijn, gaan ze weg om te trou wen en kunnen we weer opnieuw begin nen! Neen, we zullen meer- practisch moeten zijn, We hebben eerstdaags een nieuwe typiste noodig en je moet haar eerst vragen of ze verloofd is; in dat ge val heeft ze geen kans. Begrepen?” Toen Arthur Maxwell eenige dagen later van de lunch op kantoor terug kwam, zag hij in de wachtkamer, die grensde aan zijn bureau en aan dat van Fred, een half dozijn jonge meisjes, allen sollicitanten. In het voorbijgaan wierp hij een steelschen blik op haar en te diep. Want als de meisjes er aardiger gingen uitzien, werd het leven voor een verstokt vrijgezel als hij, steeds moeilijker. Dat aardige meisje met die blonde krullen bijvoorbeeld leek al heel moeilijk te weerstaan. In zijn bureau gekomen, legde hij z'n hoed op een stoel en begroef zich uit alle macht in zijn werk. Een kwartier lang zich in verdiept, toen werd een gemompel van de die nog eenigen tijd naar de deur staren. Hij zuchtte. Wat was dat zwakke, hulpelooze gevoel dat over hem was gekomen vanaf vragen van wie hij is en zeggen, dat hij van beginnen?” Arthur zag haar aan. nen droomen, dat een hulp zou vragen in tegen z’n eigen chef. „Ja,” zei hij flauwtjes; niet.” Het meisje keek hem lang onderzoe kend aan. Arthur bloosde ervan. „Weet ge," sprak ze zacht; „ik gevoel, dat ik u kan vertrouwen; zoudt u mij wil len helpen?" „Heel graag,” zei Arthur hulpeloos. „Wilt u dan in het kantoor van den baas eens naar m'n ring zoeken? Ge zult er geen last door krijgen, wel?” „Ik? Neen. Dat denk ik niet." „Maar u doet beter, te wachten tot hij weg is." „Dat zal het beste zijn," mompelde Arthur. „Ge zijt bijzonder vriendelijk voor mij; ik denk, dat ik hier graag zal wefken." Verlegen zag ze Arthur aan. „Ik wil u nog even zeggen, dat het een eenigszins ouderwetsche ring met drie steenen is, zoodat ge u niet kunt vergissen. Ge kunt hem mij Maandag over acht dagen geven, als ik hier kom. Is dat goed?” „Uitstekend,” stemde Arthur verward toe. „Heel vriendelijk van u," lachte het Dag hoor! Tot de volgende verschrikt gebaar wees ze naar de deur, die naar Fred's kamer leidde. „Als hij hem vindt, zal hij denken Arthur deed z'n uiterste best, z’n waardigheid te bewaren. „Een oogenblikje," begon hij, „Ge zegt, dat ge een verlovingsring hebt verloren in een der beide kamers. Hoe kwam het, dat die is gevallen?" Het meisje nam hem een oogenblik met haar groote blauwe oogen op en leg de toen haar hand op z'n arm. „Zult ge me niet verraden?" vroeg ze. „Welneen; natuurlijk niet. Waarom vraagt ge dat?” „Omdat ik dan veel kans loop, mijn baantje te verliezen. De meisjes, die vóór mij ondervraagd werden, vertelden, dat ze niet waren aangenomen, omdat ze verloofd waren. Dus toen de baas er mij naar vroeg, zei ik natuurlijk, dat ik niet verloofd was.” „Natuurlijk," beaamde Arthur; hij be greep, dat zij hem niet voor het hoofd der zaak, maar voor een harer toekomstige collega's aanzag en het amuseerde hem. „Als hij den ring aan mijn vinger zou hebben gezien," vervolgde het meisje, „zou hij hebben gedacht, dat ik gejokt had; dus deed ik hem in m’n handschoen af en is hij er stellig, toen ik er niet op lettej uitgerold." „Ja, ja," mompelde Arthur. „En als de baas hem vindt, zal hij ik durf niet te mij is. Wat moet ik had hij er hij afgeleid door een gemompel stemmen aan de andere zijde van matglazen deur, die zijn kamer van van den chef scheidde. Bijna onbewust luisterde Arthur; hoorde duidelijk de stem van Fred: is u verloofd?" „Waarom? Neen!” heldere meisjesstem; dat?" „Ik weet, dat het eigenlijk een per soonlijke kwestie is," excuseerde Fred zich; „maar ik wil er zeker van zijn, dat er tenminste geen onmiddellijk gevaar is, ,U is door de keerde deur gekomen," zei hij een andere deur open, die in de wachtka mer uitkwam. „Het doet er niet toe; kunt ook zóó gaan." „Dank u wel." Ze liep de kamer door en bleef op den drempel staan, 't baantje gekregen; den Maandag kom ik hier werken. „Dat verheugt me zeer,” sprak Arthur een weinig ontsteld. „Is 't een „Heel prettig; ge zult „Nu, goeden dag; ik zal eens meer zien." „Vaak, hoop ik," zei Arthur glimla chend. Hij had schik in 't geval. De deur viel achter haar dicht, maar even later kwam ze terug; er lag een angstige trek op haar gezicht. „Zeg, heb ik hier een ring laten val len?" „Een ring?” „Ja; een verlovingsring, meisje geagiteerd. „Neen; hier is er geen gevallen,” stelde Arthur haar gerust. „Lieve hemel; dan heb ik hem in 't kan toor van den baas verloren!” Met een ft ,fe I IN DEN LEEUWENHOF VAN HET ALHAMBRA TE GRANADA (Spanje), een der schitterendste bouwwerken in Spanje, dat nog herinnert aan de overheersching van dit land door de Mooren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 6