E
1
H
t
I
zij
was.
Je behoeft niet meer bezorgd te zijn,
moedertje, om het toekomstig geluk van
je zoon.
Elvira zal hem niet ongelukkig maken.
Hij is niet meer!
vrouw voor
was er veel
Pi
De tooneelster (als zij door het ijs is ge
zakt met groote tegenwoordigheid van geest)
„Vlug! Gauw! Een ladder! Een journalist!
Een fotograaf!"
MOEDERS JONGEN.
en zacht windje deed de vitrage-gor-
dijnen opbollen.
Droomerig liet de oude vrouw
haar blikken door het park voor haar wo
ning dwalen. Liefkoozend streelde de wind
haar grijze haren. Een oogenblik sloot zij
haar oogen, waarin de heugenis aan een
gelukkige jeugd nog naglansde.... „Net
als vroeger," dacht ze, Ja, toen, tóén was
heur haar nog blond, toen vertoonde haar
gezicht nog geen rimpels en lagen de
rozen der jeugd nog op haar wangen.
Een eigenaardige gewaarwording beroer
de haar ziel.Tóén.
De herinnering aan dien tijd tooverde
een tevreden glimlach op haar gezicht.
Het huwelijk met haar Willem leek, nu
zij er aan terugdacht, één lange, zonnige
dag. Zij was een gevierd zangeres ge
weest, toen zij hem leerde kennen, de
lieveling van een steeds enthousiast pu
bliek. Maar graag had zij haar triomfen
van de planken in den steek gelaten om
zich geheel en al te wijden aan haar ge
liefden man.... En toen het kind geko
men was, hun lieve, kleine Wim, toen was
de maat van haar geluk vol geweest en
had zij niets meer te wenschen gehad,
dan alleen, clat alles zoo blijven mocht.
Jaren was ze zoo gelukkig geweest.
Toen kwam de groote slag. Haar man,
die ingenieur was, werd op zekeren dag
door een machine gegrepen en ernstig ge
wond thuisgebracht. Treurige weken en
maanden, waarin zij niet van de lijdens-
sponde week van hem, dien zij zóó zeer
liefhad, volgden. Eindelijk was de dood
gekomen, de verlosser uit een nameloos
lijden.
Lang, heel lang duurde het, eer
haar verlies eenigszins te boven
Haar kind was nu haar alles geworden.
Door de lange ziekte van haar man wa
ren haar geldmiddelen zóó geslonken, dat
zij weer, evenals vroeger, op haar zelf
was aangewezen. Eerst dacht zij er over,
weer haar oude beroep van zangeres op
te nemen, maar haar stem had niet meer
zoo’n welluidenden klank als in haar
jeugd. Daarom besloot zij, haar aange
boren goeden smaak te benutten en door
allerlei handenarbeid in het onderhoud
van haar jongen en zichzelf te voorzien.
Met energie sloeg zij er zich, doorheen
en een kalm, verzekerd .bestaan en een
„groote jongen" was nu haar belooning.
Glimlachend schudde de oude vrouw
het hoofd. Hoe kwam zij er toe, haar tijd
zoo te vérdrooman? Ze werd wel oud!
Nog een laatsten blik wierp zij op het
groote stadspark. Zooals reeds zooveel
jaren, zag zij ook nu weer, hoe de hoo
rnen en de struiken zich tooiden met de
herfstkleuren, de kleuren, waarin zij
zouden sterven. Om later, in de lente, een
nieuw leven van kleur en geur te begin
nen Doch haar levensherfst zou geen
lente meer brengen. Daarom zou haar
herfst een harmonisch einde moeten héb
ben, vervuld van het vroolijke lachen
van aanvallige kleinkinderen
Zij verwachtte haar zoon met zijn ver
loofde; haar lieven, kleinen Wim, die nu
„groote Wim" geworden was. Even kwam
doorgronden. „Ik ben niet boos, schat
maar dat mag je niet meer zeggen. Mij
moeder was het, die mij den weg dooi
het leven heeft gebaand, door haar ben ik
geworden, wat ik thans ben. Met een
innige, trouwe liefde heeft zij mij omge
ven, en haar handen en oogen waren
nimmer te moede om te werken voor
mijopdat ik zou kunnen bereiken,
wat ik mij had voorgesteld?'
Smeekend sloeg hij zijn oogen naar haar
op. „Wees altijd lief voor mijn moe
der.... Dat is het grootste pleizier, dat
je mij doen kunt.”
Zwijgend knikte het meisje. Zij had
zich haar huwelijk met Wim anders voor
gesteld. In W. was hij een zorgelooze,
opgewekte verloofde geweest. Hoe had
alles zoo kunnen veranderen? Zij wilde
toch slechts leven, léven.... Haar mis
noegdheid handig verbergend, liep zij
Wims moeder, die juist binnenkwam, op
gewekt tegemoet. „Mama, we gaan van
middag een autotocht maken, gaat U
mee?”
De oude vrouw bedankte met zachte,
maar besliste stem. Zelfs de smeekende
blik van Wim kon haar niet tot meegaan
bewegen.Nog drie weken en haar
kind, waar ze alles voor had opgeofferd,
zou getrouwd zijn en haar niet meer toe-
behoorenDan zou ze niets meer voor
hem kunnen doen....
Vroolijk en onbekommerd reden Elvira
en Wim langs de stille, verlaten herfst-
wegenze zaten dicht naast el
kaar met schitterende oogen, ver
rukt over elkanders nabijheid.
Wim kon zijn oogen niet van het
knappe gezichtje afhouden.... Met een
betooverend lachje keek zij naar hem op.
„Als we getrouwd zijn, zeg ik mijn con
tract op en gaan we weer naar W."
Eén oogenblik dacht Wim aan zijn
moeder. Maar de roode lippen en de
schitterende oogen naast hem wenkten,
beloofden een hemel van zaligheid. „Al
les zal zijn, zooals jij het wilt, lieve. Als
je maar van me houdt, als je maar van
me houdt. antwoordde hij als in een
roes.
De auto suisde met snelle vaart langs
de wegen. Met zijn hoofd op haar schou
der rustend, zag Wim niet het triomfan
telijke lachje, dat een seconde lang over
het gelaat van Elvira speelde. Met groote
oogen keek zij voor zich uit, blikkend in
een verlokkende toekomst, waarin zij
over hem zou heerschen, als een koningin
met onbeperkte macht.Toen, opeens,
werden haar oogen onnatuurlijk groot.
Een slag, gesteun, stilte.De auto was
tegen een boom opgereden
er een onaangenaam gevoel in haar op
Hoe zou het meisje zijn, dat Wim zich
tot levensgezellin gekozen had? Kunste
nares was ze, zangeres, net als zij zelf
eens
Er werd gebeld. Verheugd stond de
oude vrouw op om open te doen. Even
later hield ze haar jongen mét beide han
den van zich af, hem diep en lang in de
oogen kijkend. Gelukkig! Haar jongen
was weer teruggekomen, zooals hij ge--
gaan was! Hij had nog dezelfde eerlijke,
open oogen.... En zijn meisje? Een fijn
besneden gezichtje, met donkere, vurige
oogen keek haar aanEen moederlijk
gevoel welde in haar op, en ze sloot het
meisje in haar armen....
Een schitterende herfstdag neeg ten
einde. Weer zat de oude vrouw voor het
venster. Sinds dien dag was er veel ver
anderd. Ook in de natuur. Het park, dat
eenigen tijd tevoren nog getooid was met
diep-warme herfsttinten, was nu blader
loos, kaal.
Huiverend trok de oude vrouw de
schouders op. Met haar scherpziende
moederoogen had zij spoedig ontdekt,
wat er achter het blanke, hooge voor
hoofd van Elvira, het meisje van haar
zoon, omging. Ijdel, oppervlakkig, har
teloos, met alle mannen coquetteerend,
zóó fladderde deze gevierde schoonheid
door het leven.
Wim, in zijn groote, goede liefde,
merkte het niet. Zou zij, zijn moeder, hem
de oogen openen? Zou hij haar gelooven,
zich niet boos afwenden? Of vergiste
zich haar moederhart, dat steeds bang
was voor het geluk van haar zoon?
Den vorigen avond had Elvira voor het
eerst in de woonplaats van haar verloof
de gezongen. De oude vrouw was met
haar zoon mee gegaan om te luisteren.
Het was een triomf geweest, en enthou
siast had Wim zich tegenover zijn moe
der uitgelaten over zijn „Carmen”, Des
morgens hadden de couranten geestdrif
tige recensies gebracht. Elvira zwom in
een zee van vreugde. Zij wist dat allen
haar verafgoodden, haar kunst en haar
schoonheid bewonderden. Glimlachend
sloeg Wim haar gade. De liefde had den
kalmen jongen geheel veranderd. Teeder
drukte hij haar hoofdje tegen zich aan.
„Liefste, geef uit liefde voor mij je beroep
op, als we getrouwd zijn," smeekte hij.
„Ik wil je heelemaal voor mij alleen heb
ben. Maar ik vraag geen offer van je. Uit
eigen vrijen wil moet je het doen."
Verveeld maakte Elvira zich los. „Ach,
altijd hetzelfde gezeur! Vroeger was je
heel anders. Door den invloed van je
moeder ben je zoo veranderd." Een
heete bloedgolf steeg naar zijn gezicht.
„Alsjeblieft, Elvira, dat niet zeggen.
Laat mijn moeder er buiten!” riep hij uit.
Opgewonden liep hij de kamer op en
neer. Een snelle blik onder half neerge
slagen oogwimpers volgde hem en even
later hing de mooie meisjesgestalte als
een poes aan zijn schouders en vleide
met bedelende oogen: „Toe, niet boos
zijn, Wim!"
Wim had niet geleerd, meisjesoogen te
k'
H