I ■f te u I. 1 I J, J dat je S5** r (Wordt vervolgd.) er en Toen hij verdwenen was, zette ik mij neer op een grooten, ruwen steen waar ik eenige seconden geleden op een gevoelige wijze mijn scheenbeen aan gestoten had, en vroeg mij ontmoedigd af, hoe ik in 's hemelsnaam ooit er toe had kunnen komen, om mijn gezellige en gemakkelijke kamers te verlaten om een zekeren John Franklin uit zijn benarde po sitie te redden. Ik wreef mijn gevoelige scheen op de sympathiekste wijze en toen ik weer een beetje op adem was gekomen, be- gon ik eens heerlijk op mezelf te grommen, hetgeen voor mij altijd de beste manier is, om weer spoedig met mezelf verzoend te zijn. Toen ik ongeveer een halfuur aan allerlei sombere opwellingen ten prooi daar gezeten had, verscheen Tubbs opeens om den hoek van den muur en hij stond zóó plotseling voor mij, dat het was alsof hij uit den grond ver rezen was. Bij het zien van zijn oude, trouwe gezicht het eenige mij bekende „voorwerp" in deze trieste omgeving, dat mij aan wat ge zelligheid herinnerde was ik toch weer blij het avontuur te zijn begonnen en ik sprong verheugd overeind. „Wij moeten dien kant uit, om er te komen," zei Tubbs. „Om waar te komen?" vroeg ik verbaasd. Mijn vriend zei niet veel, maar als hij wat zei, was hij soms nóg duisterder dan het op dit gebied reeds beruchte orakel van Delphi. „De garage," antwoordde hij. „Meer kan ik je niet zeggen. Kom mee!" Hij beet zijn zinnen als het ware af en schoot ze letterlijk in mijn oor. Onderwijl sloeg hij me zóó hard op mijn schouder, alsof hij voor eeuwig een geluidlooze stilte van mij maken wilde. „Zachtjes, hoor!" voegde hij er nog vrij overbodig aan toe. Ik volgde hem zwijgend, en toen wij aan den hoek van den muur gekomen waren, liet ik mij evenals Tubbs voorover vallen en leg de zeker wel een afstand van vijfhonderd meter ook kruipend op handen en voeten af. „Het is hier te licht," zei hij verklarend en bijna onhoorbaar. In de eerstvolgende oogenblikken had ik geen ander besef dan dat van slaafsche na volging en zoo kruipend staken wij een open ruimte over, die met kiezelsteenen was bedekt. Ik geloof, dat er tusschen de steenen iets van teer zat en dat men er pas een wa tersproeier of iets dergelijks op geprobeerd had, want na eenige seconden plakten mijn handen bijna aan den grond vast. Evenals mijn knieën trouwens. Weldra moet ik er dan ook ontoonbaar hebben uitgezien, maar de situatie was overigens zóó grappig twee groote kerels, die op handen en voeten kro pen alsof ze Indiaantje speelden dat ik mijn goede humeur behield en inwendig zelfs lachen moest. Ja, als mijn vriend niet zoo doodernstig was gebleven, geloof ik stellig, dat ik mij niet zou hebben kunnen inhouden, maar in een schaterlach zou zijn uitgebarsten. Stel je voor, dat mijn kleine neefje mij zóó zou hebben gezien! Of mijn oppasser, tegenover wien ik altijd zooveel mogelijk moeite doe, mijn waardigheid te bewaren, omdat men daar toch al zoo licht den spot mee drijft. Na eenigen tijd vroeg ik mij echter af, hoe ik er toe was kunnen komen om Tubbs' vraag, of ik mee ging, bevestigend te beantwoorden! Daar kroop ik nu, op een kouden Februari- avond om over negenen op handen en voeten achter iemand anders, op handen en voeten, aan om..-.. Ja, dat was het gekste: waarom eigenlijk? Dat wist ik zélf niet. Ik wist slechts, dat we klaarblijkelijk, gezien de geheimzinnig heid, die mijn vriend betrachtte, bij ontdek king de kans liepen een schot hagel in het verlengde van onzen rug te krijgen of, in het gunstigste geval, gemolesteerd te worden.... Misschien nog een proces-verbaal op den koop toe te krijgen. Ik voel het dan ook aan mijzelf verplicht te zijn, den lezer eerlijk mede te deelen, dat, indien ik alles had kunnen voorzien, ik mij waarschijnlijk nog wel eens zou hebben bedacht, eer ik met Tubbs was meegegaan. Intusschen. ik deed mijn „plicht" zoo goed ik kon en volgde mijn vriend dan ook zoo dicht op de hielen, dat hij mij gevoelig op de vingers trapte, toen hij na geruimen tijd plotseling opstond. van het kasteel werd gebruikt," zei hij. „Je weet toch, dat het Gele Huis vroeger een kasteel was? Laten we echter zooveel moge lijk naast het pad gaan loopen. De grond is daar zachter, zoodat men ons dan niet zoo licht zal hooren. Ik loop niet graag risico, als het niet strikt noodig is. Daarom zullen we ook weer zwijgen, ouwe jongen!" Hij had die laatste woorden zachtjes gezegd en zonder meer een woord te spreken vervolgden wij onzen weg. Zoo naderden wij het Gele Huis. Wat we echter moesten gaan zoeken, wist ik niet ik kon er ondanks al mijn veronderstellin gen ook niet het flauwste vermoeden van krijgen. Dat was echter duidelijk aan de ma nier van doen van Tubbs merkbaar, dat hij niét wilde, dat wij door iemand gezien of ge hoord werden. Dit bleek mij vooral, toen de maan, die tot dan top een zacht, zilverachtig licht over het landschap had gegoten, opeens achter een dichte wolk verdween. „Gelukkig," zei Tubbs zachtjesi „Laten we dit open gedeelte met een vaartje oversteken eer ze er weer achter vandaan komt!" Tubbs zette er het laatste gedeelte van den weg zoozeer den pas in, dat ik hem slechts met moeite kon bijhouden en ik mijzelf af en toe beklaagde niet wat meer aan sport te heb ben gedaan. Mijn vriend scheen intusschen niet de minste moeite te hebben, zijn gang erin te houden en toen we eindelijk stil ble ven staan in de schaduw van een dicht be groeiden ouden muur, fluisterde hij tegen mij zoo rustig en kalm alsof hij een baby was, die zóó uit een slaapje van bijna twee etma len ontwaakte. „Je bent óp," zei hij en ik moet eerlijk zeggen dat deze woorden zeer kleineerend in mijn ooren klonken, hoewel Tubbs het niet zoo bedoelde. „Blijf jij hier maar wachten om wat op adem te komen, terwijl ik de omge ving eens wat verken." mij opeens, dat dit reeds op de universi- teit zijn gewoonte was geweest. Hoe vaak had ik hem des morgens zoo voor me uit zien loopen als hij naar college ging! Plotseling verbrak hij het stilzwijgen. „Hoor eens," zei hij, „je moet niet denken, dat ik een paling in gelei ben, omdat ik geen woord zeg. De kwestie is echter, dat ik eraan gewoon ben geraakt alleen te zijn en alleen te denken. Eerlijk gezegd, heeft die neiging altijd in me gezeten. Ik vind het nu eenmaal interessant, zuiver en alleen door logisch denken tot een gevolgtrekking te komen. Dat is wetenschap pelijk de eenig juiste manier en dus de eenige goede manier. Natuurlijk kun je je vergissen, vooral als je nooit je meening aan die van een ander toetst, en hierdoor feitelijk geen controle hebt, maar ik ben gewend mijzelf te contrêleerenPraten, althans véél praten, kun je vanzelfsprekend daarbij niet.... Je moet het me dus maar niet kwalijk nemen, dat ik je af en toe behandel alsof je lucht waart. Later zal ik je alles vertellen, tot in détails, en daar is het je toch per slot van rekening om te doen, nietwaar?" „Om je eerlijk de waarheid te zeggen, heb ik me af en toe kolossaal aan je geërgerd, kerel," antwoordde ik lachend, „maar omdat ik begreep, dat je al je aandacht bij de zaak noodig hadt en het ten slotte jouw manier van werken is, heb ik gezwegen. Bovendien had ik ook geen récht van spreken, omdat je me vooraf hebt gezegd, dat ik je niet storen mocht. Ik waardeer het dan ook reeds ten zeerste, dat ik mag toekijken.... en mij later alles vertellen wilt...." „Je bent een beste kerel,” zei hij met een zucht van verlichting, waarschijnlijk omdat het slot van mijn antwoord, gezien het begin, hem nogal meeviel. Totdat wij bij het Gele Huis waren, werd er nu geen woord meer ge sproken tusschen ons. Zoodra echter de schoorsteenen van het groote huis zich tegen den avondhemel aftee- kenden, verliet Tubbs den grooten weg om een klein landpaadje in te slaan, dat dwars door de hei liep. „Dat is nader,” zei hij slechts. „Sla je broekspijpen om. Het dauwt heel erg!" Een paar minuten later stonden wij bij den ingang van een smalle laan. Onze voetstap pen dreunden op den harden grond. Plotseling bleef Tubbs staan en legde zijn handen op mijn schouder. „Dit is een laan, die vroeger als oprijlaan DE KERK TE KOUDEKERKE (ZEELAND).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 4