L
I
2’
FERRANTE'S DOODELIJKE SCHERTS
12
&.I II
Eei
U
was
OUD-VLISS1NGEN. Waar thans het Postkantoor en andere fraaie gebouwen staan,
vroeger de kwalijk riekende Pottenkaai.
bleek on-
den graaf
den graaf
den maal-
Eer
oud
Aa
als
I
Voo
Zon<
doo
I
van den
Vrij naar hel Engelsch door F1OR DA LISA
In de vlakte in het dal, bij den zoom van het
drie tenten opgeslagen. In een hier-
en zijn vfficieren en ontvin-
van den graaf. De condot-
manoeuvre van dien morgen
van zijn onder-
I
I
rustten op de leuningen van zijn stoel en vaag
glimlachte hij. Een wreeden glimlach... Reggio
moest vallen. Maar Cesare Borgia eh zijn offi
cieren zouden hun overwinning niet overleven!
Hij stond op, liep naar een gong en sloeg er
op. Er verscheen een lakei, wien hij beval zijn
secretaris, major domus en opperbevelhebber
te roepen
woud, waren
van zaten Ferrante
gen de afgezanten
tiero was sinds de
wederom zeer in de achting
commandanten gestegen; toch wilde Ramires,
ofschoon hij Ferrante om zijn handigheid ten
zeerste prees, maar weten, wat hij zou hebben
moeten doen indien er eens geen mist was ge
weest, en Taddeo, die eveneens eerlijk toegaf
dat z'n commandant op buitengewoon ingenieuze
wijze voordeel had getrokken van de omstan
digheden, kon zich maar niet voorstellen dat hij
er werkelijk al het profijt van zou hebben, dat hij
verwachtte, en hij wilde daarom weten, wat er
zou gebeuren, indien de graaf eens weigerde
zich over te geven.
Ferrante's goede humeur werd door deze be
denkingen echter in geen enkel opzicht ver
stoord. Alles was zóó wonderbaarlijk voor
spoedig voor hem gegaan, dat hij zich niet kon
voorstellen, dat zijn geluk nu opeens zou keeren.
En dat zijn veronderstelling juist was,
middellijk toen de afgezanten van
arriveerden.
Er waren er drie: messer Annibale Guancia,
een neef van den graaf; de commandant van het
garnizoen en de voorzitter van den Raad.
Een dichte drom soldaten had hen bij hun
nadering direct omringd en was met hen mee-
geloopen, het hun dikwijls zoo lastig makend,
dat ze af en toe voor hun leven vreesden en
ze hierdoor geen gelegenheid hadden zich te
orienteeren omtrent de eigenlijke sterkte van de
strijdkrachten, die de overgave van hun stad
waren komen eischen.
Messer Annibale, de woordvoerder, keek
Ferrante en zijn officieren een voor een aan en
er sprak duidelijk eenige verbazing uit zijn
blikken. Ferrante zat, terwijl Ramires en Tad
deo ieder aan een kant van hem stonden. Allen
droegen hun volledige wapenrusting. Aan een
klein tafeltje, schuin achter Ferrante, zat Fabio
Orsini, een ganzeveer in de hand en een rol
perkament vóór zich.
„Ik ben gekomen om den hertog van Valen-
tinois te spreken,” kondigde Annibale aan.
„Ik ben de luitenant van Zijne Excellentie,
door hem afgevaardigd om uw boodschap aan
te hooren," antwoordde Ferrante uit de hoogte.
„Zijne Excellentie verwachtte den graaf per
soonlijk, en zou ook persoonlijk met hem hebben
gesproken, indien hij was gekomen. Maar om
een afgezant te ontmoeten, zendt hij een af
gezant. Zeg dus hetgeen ge te zeggen hebt,
mijnheer!"
Annibale aarzelde een oogenblik; maar de
verklaring, die Ferrante voor de afwezigheid
van den hertog had gegeven, was zeer juist en
daar hij bovendien geïmponeerd werd door de
zelfbewuste kalmte der officieren voor hem.
besloot hij zich van zijn taak te kwijten en
bood hij namens den graaf de overgave van
de stad aan, op voorwaarde dat het geheele
garnizoen, zonder een enkele uitzondering, on
gedeerd zou mogen vertrekken.
„Dat wil dus zeggen, dat het voorstel, dat de
hertog heeft gedaan, aanvaard wordt," ant
woordde Ferrante. „Het is goed." Hij wendde
zich tot Orsini. „Schrijf op," beval hij hem. En
zich toen weer tot de afgezanten keerend, vroeg
hij: „Is er nog iets anders?”
„Een verzoek slechts, mijnheer,” zei Annibale.
„Spreek!”
„Mijn meester vraagt den hertog, de stad een
bezetting te besparen met zijn gansche leger of
met meer mannen, dan er noodig zijn voor de
gebruikelijke garnizoensdiensten. Het lot van de
stad gaat mijn meester zeer ter harte en daar
hij voor de inwoners ernstige gevolgen vreest
van een dergelijke zware bezetting
„Genoeg." viel Ferrante hem in de rede.
„Zooveel macht bezit ik wel, dat ik u dit ver
zoek kan toestaan. Schrijf op, Fabio, dat be
halve de tweehonderd man van messer della
Volpe’s voetvolk, die het garnizoen zullen uit
maken, de stad geen verdere bezetting zal
hebben." Hierna vervolgde hij tot de afgezan
ten: „Dat is, geloof ik, alles, heeren. Er rest
nu nog slechts de artikelen van het capitulatie-
ontwerp te teekenen en voor den hertog of zijn
afgevaardigde om den eed van trouw van den
Raad in ontvangst te nemen."
„Zoowel het een als het ander kan heden
avond in Reggio geschieden en in verband
hiermee durft mijn meester hopen, dat de hertog
en de officieren van zijn leger hedenavond met
hem in zijn paleis zullen willen soupeeren, waar
bij dan alles op vriendschappelijke wijze kan
worden afgedaan."
Bij dit verzoek trok Ferrante zijn wenkbrau
wen verbaasd op. Annibale, die dit oogenblikke-
lijk merkte, haastte zich daarom een verklaring
te geven.
„Het is de ernstige wensch van mijn meester,
den graaf, vrede te maken met den hertog en
hij vertrouwt dat zijn bereidwilligheid om de
stad onmiddellijk over te geven, hiertoe zal bij
dragen en dat de hertog, als een bewijs dat hij
de vroegere weerspannigheid van
heeft vergeven, zijn uitnoodiging voor
tijd van hedenavond zal aannemen.”
Ferrante dacht een oogenblik na. „De hertog
wenscht geen hardheid te betoonen, wanneer hij
er niet toe gedwongen wordt," antwoordde hij
eenigszins aarzelend. „En vooropgesteld, dat de
citadel vóór dien tijd aan ons is overgeleverd,
kan ik uit zijn naam de uitnoodiging aannemen.
Annibale maakte een buiging. ,,U kunt den
citadel onmiddellijk bezetten, indien u dit
wenscht,” antwoordde hij. „De kapitein van het
garnizoen is meegekomen om u dit te zeggen.
Hiermee en nadat wederzijds nog eenige
plichtplegingen waren gewisseld, was het onder
houd ten einde, en werden de afgezanten van
Reggio wederom teruggebracht. Een uur later
marcheerde Taddeo della Volpe aan het hoofd
van tweehonderd man van zijn voetvolk Reggio
binnen en nam bezit van de citadel, waarna
Nieuwe lezers beginnen hier:
Ferrante krijgt van Cesare Borgia de opdracht
Reggio di Monte in te nemen. Hem worden duizend
man toegestaan, hoewel hij er tweeduizend vroeg,
terwijl het dan nog een zeer moeilijke onderneming
zou zijn geweest. Twee kanonnen, die bij zijn „leger”
zijn gevoegd, dienen tot „vertoon”.
Ferrante beseft dat zijn taak zeer moeilijk is; hij
kan er eer bij in leggen, maar hij kan er zich ook
door blameeren.
Taddeo della Volpe, Ramires en Orsini zijn zijn onder-
commandanten. Vol moed trekt hij echter op Reggio aan.
Wanneer ze hun rust voor den nacht houden, be
klimt Ferrante een heuvel in de nabijheid van Monte
di Reggio. Terwijl hij mismoedig bij zichzelf vaststelt,
dat de stad niet anders dan door handigheid te nemen
is, begeeft hij zich terug naar zijn kamp en werpt
zich op zijn veldbed. Als hij wakker komt, staan zijn
officieren in zijn tent. Ze komen om te vragen, wanneer
ze tot den aanval moeten oprukken. Ferrante houdt
over deze vraag krijgsraad met hen, terwijl hij zijn
ontbijt nuttigt.
Na een heftig meeningsverschil met zijn officieren,
die voor een directen aanval zijn, besluit Ferrante nog
af te wachten. Als er maar mist was, dan wist hij wel,
wat hij doen zou.
Den volgenden ochtend is de fortuin hem gunstig
in het dal hangt een dichte nevel. Hij laat direct het
kamp opbreken en leidt zijn leger op zoo’n handige
wijze om den heuvel vóór Reggio, dat graaf Guancia,
die ’t schouwspel gadeslaat, overtuigd is, dat Cesare's
gansche legermacht het beleg voor de stad komt
slaan. Ontmoedigd besluit hij Reggio over te geven.
Toen hij den afgezant van Cesare, die de overgave
der stad was komen eischen, had aangehoord boog
hij het hoofd
„Op welke voorwaarden vraagt de hertog
mijn onderwerping?” vroeg hij zachtjes.
„Hij biedt uw garnizoen een vrijgeleide aan,”
antwoordde de boodschapper.
Een bitter glimlachje deed de lippen
trotschen heerscher even krullen.
„Ik dank zijn hoogheid voor zooveel wel
willendheid,” zei hij. „Ik zal raad houden en be
sluiten. Mijn afgevaardigden zullen den hertog
daarna mijn beslissing mededeelen.”
De heraut boog en vertrok.
Zwijgend bleef de graaf voor zich zitten
staren; niemand durfde hem storen. Hij leed
vreeselijk door de wond, die aan zijn trots was
toegebracht en hij zocht naar een zalf, die de
pijn eenigszins zou heelen. En toen, plotseling,
zagen zijn raadsleden, die zwijgend hadden zit
ten wachten, hoe zijn harde en trotsche oogen
kwaadaardig begonnen te schitteren.
„Het zij zooals jullie wenschen,” zei hij op
onverschilligen toon. „Vandaag nog zal de stad
worden overgegeven. U kunt gaan, heeren!"
En met een beweging van zijn magere, blanke
hand beduidde hij hun te vertrekken.
Alleen bleef hij zitten in de groote, kostbaar
gemeubelde en versierde zaal. Zijn handen
F a,'
3^