IHlEir «DU1D1Ë 1LI1E1D
5
j
I
p*
L
tl
f'
„1
J
nem
PORTRETSTUDIE
line
hij
Oo
de
f
we<
een
aan
met
vra
iem
E
wa<
vrei
en
flin
nog
geei
oph
gee:
„I
heit
wre
zijn
duii
mij
hem
1
autr
nem
2
sierl
vee
zei
„I
„1
9e9(
in e
E
Jam
„1
klep
aart
IV
teru
T
ze
me
„1
vole
goei
D
kom
zoo
tiscl
dwii
E
besl
naai
salo:
lang
Aar:
de i
hij z
„I
Z
„En ik zeg je, dat je Arthur trouwde, omdat noch iets
je gegriefd was omdat ik je had verlaten om
in een dolle bui Kitty Lane te trouwen. Je weet
heel goed, dat dit de zuivere waarheid is,” zei
„Nu, ik kom morgen terug,” sprak James,
terwijl hij haar de hand tot afscheid drukte,
was heengegaan, leek haar de kamer
ondraaglijker dan anders. Ze ging zich
wandeling in t park. Op een
rustig plekje zette zij zich neer en dacht na
over het verleden.
Toen zij nog een heel jong meisje was,
het is nooit bewezen, meende zij op James verliefd te zijn; zijn kracht,
zijn vroolijke aard hadden haar aangetrokken
en zij waren veel samen. Tot zij hoorde, dat hij
s van hem gehoord. Hij is stellig dood!
Wees nu verstandig. Over enkele dagen zal
mijn scheiding worden uitgesproken. Offer je
zelf niet op voor het dwaze denkbeeld, dat
James Winstone tot de jonge vrouw naast hem. Arthur terug zal komen. Je gevoelt je eenzaam.”
„Toen was het de waarheid, maar nu niet
meer,” antwoordde May wrevelig.
„Onzin! Je kunt aan
deren; je was
je beleedigd en
van zijn mooie stem heb je hem het jawoord
gegeven.”
„Het is waar, dat ik door zijn stem ontroerd huis mij afkeer inboezemen."
was en ook, dat ik toen niet van hem hield.
Maar nu hou ik van hem; ik hou zielsveel van
hem en het ergste is, dat ik het pas besefte toen Nadat hij
het te laat was.” nog
„Wees niet zoo sentimenteel, May,” zei kleeden voor een
James met overtuiging. „Het helpt je toch niet
meer of je al van hem houdt, nu hij dood is.
„Dat weten we niet. Het is vier jaar sinds
het ongeluk is gebeurd en
dat Arthur tot de getroffenen behoorde.”
„Kom, niemand heeft hem sindsdien gezien.
er met de aardige actrice, Kitty Lane, vandoor
was gegaan. Dat was een groote slag voor haar
en had haar erg gegriefd.
Toen had zij Arthur leeren kennen; hij had
voor haar gezongen
ontroering zich
verlangde meer
oude lied, een
componist, zong, had
had en dat
armen was
en dadelijk had ’n vreemds
van haar meester gemaakt. Ze
te hooren en toen hij het mooie
liefdeslied van een onbekenden
ze gevoeld, dat hij haar
geroepen had en dat ze niet kon weigeren.
Met uitgestrekte armen was hij tot haar ge
komen en hoewel het haar bedoeling niet was.
ja te zeggen, was ze toch niet in staat geweest
hem af te wijzen.
Ze wist, dat ze toen niet van hem hield; ze
had hem getrouwd uit teleurstelling om den
ander en onder den invloed van zijn wanne
stem. Nadat zij een half jaar getrouwd waren,
had Arthur haar ter verantwoording geroepen.
„Je hebt nooit van mij gehouden, Mary; het
was altijd James, dien je liefhadt!” En daar ze
niet antwoordde, had hij er aan toegevoegd:
„Ik wil niet bij een vrouw blijven, die mij uit
wrok trouwde.”
„Het was geen wrok!"
„Ja, dat was het wel! Ik wil een vrouw, die
evenveel van mij houdt als ik van haar. En daar
dit niet zoo is, is dit het eind.”
Hij had haar hand genomen en gekust en toen
ze elkaar in de oogen zagen, besefte ze voor
het eerst, wat hij voor haar was. Ze hield van
hem; innig veel hield ze van hem en toch was
ze te trotsch om het hem te bekennen
Arthur had werk in Amerika aangenomen.
Uit Londen schreef hij haar: „Ik denk, dat het
werk twee jaar zal duren; mocht je je vrijheid
terug verlangen, zeg het mij dan.”
Een jaar later had er een ontploffing plaats
op de fabriek, waar hij werkte. Meer dan hon
derd personen werden gedood en Arthurs
naam stond op de lijst der vermisten. Nooit
hoorde men meer iets van hem, maar diep in
haar hart koesterde May de hoop, dat hij gered
was en nog eens onverwachts zou terugkomen.
Doch hij was niet gekomen.
Het huis met al zijn herinneringen aan hem
was haar ondraaglijk geworden. Ze had alles
verkocht en was op kamers gaan wonen; maar
de eenzaamheid daar was bijna niet te dragen.
Toen was James teruggekomen; doch ze ge
voelde geen liefde meer voor hem; ze hield van
Arthur. Hij drong er echter op aan, dat ze
zouden trouwen zoodra zijn scheiding was uit
gesproken. En nu had ze er geen verlangen
naar! Ze wist niet, wat ze moest doen. Ze was
zoo alleen en zoo erg jong! Misschien was het
toch beter indien ze zijn aanzoek zou aan
nemen. Ze kon geen besluit nemen en bedroefd
verliet ze het reeds donker wordende park.
Toen ze in de gemeenschappelijke eetkamer
van het pension kwam, zag ze daar een nieuwen
gast zitten. Het was een man van middelbaren
leeftijd met grijs haar en een donkere klep voor
zijn oogen. Op zijn linker wang was een groot
litteeken, dat bijna tot de lippen reikte, maar
toch lag er een glimlach om zijn vriendelijken
mond.
Hij stond op en kwam naast haar zitten.
„Ik hoop niet, dat ik u stoor?”
„O, neen," antwoordde May. „Ik ben blij,
dat ik met iemand kan praten.”
Eerst liep het gesprek over het pension en
zijn bewoners, toen vroeg May den vreemde-
„Vreeselijk,” stemde ze toe. „Vreeselijk!”
„Hoe hou je ’t hier uit? Een ongezellige
de feiten niets veran- kamer met allerlei banale spullen; dat is toch
niet verliefd op hem; je gevoelde niets voor jou, die zooveel van mooie dingen
gekwetst en onder den invloed houdt. Denk er nog eens over na, zul je?”
„Ik beloof ’t je. 't Is hier afschuwelijk, maar
ik begon al wat te wennen, hoewel allen in