H
IONDERI
VERDENKING
E
I
„c
koel.
•J-
zich
staarde
EEN JEUGDIGE MOORSCHE SCHOONE IN HAAR FLEURIGE KLEEDIJ.
’t doek,
hield zich
er
ben
hij
dier
slee
en
pos
den:
was
te h
zijn,
nad.
van
hebi
nog
tele:
sten
zelf
je 1
moe
ond
B:
kam
zijn
niet
woe
zult
Ir
van
hem
„1
Eve.
ateli
niet;
of z
gelu
hooi
H
deur
Toe
kon.
«99
hem
Ik
Eers
tascl
meei
zonk
kniel
hanc
..I
geve
Z
hevi<
liefk
PI
Er s
„L
gehe,
H<
schri
„L
riep
De
niet
feitei
Bake
«gd;
He
dersc
van je hou. O, je moet
Van dien dag af kwam er een groote ver
andering in zijn houding jegens Evelyn. Hij
Den volgenden morgen kwam Evelyn op 't
gewone uur in 't atelier; ze zag er bleek en
vermoeid uit.
Henderson stond voor zijn ezel, doch hij
werkte niet; er hing een witte lap over
Hij groette haar zooals altijd en
heel kalm.
„Er is hier gisterenavond iets vreeselijks ge
beurd; je hebt het zeker in de courant gelezen?"
Ze knikte. „Ja; ik kan er niet aan denken;
spreek er als ’t je blieft niet meer over.”
„Heel goed,” antwoordde hij rustig, „maar ik
wil je iets laten zien; ik kreeg gisterenavond
een inspiratie en heb den heelen nacht doorge
werkt. Kijk eens, wat ik heb gemaakt!"
Hij trok den lap van het doek.
Evelyn gilde van schrik, toen ze het schilder
stuk zag, dat haarzelf voorstelde, schietend op
Norman Bang.
,,’t Is niet waar!” schreeuwde ze, ,,’t is niet
waar!”
Hij lachte bitter. „Niet waar! Je was zeker
ook niet in z’n atelier gisterenavond?”
„Ja, ik was er en je weet, dat ik er was. Je
hebt zeker m’n taschje gevonden?”
„Ja!" Hij smeet de tasch op tafel en
haar woest aan. „Tegen mij behoef je niet te
liegen, Evelyn. Waarom liep je dan weg, als
je onschuldig was?"
„Waarom? Omdat ik
naar me luisteren.”
et was een koude Decemberavond. John
Henderson, een jong, veelbelovend
schilder, kwam de trap van het flat
gebouw af, waar hij en nog andere artisten een
atelier hadden.
Evelyn Baker, zijn model, liep voor hem uit.
Reeds sedert eenige weken poseerde ze iederen
middag voor hem, terwijl zij 's morgens als
model diende bij Norman Bang, een teekenaar,
die in hetzelfde huis zijn werkkamer had.
Norman Bang was een totaal ander type dan
Henderson; terwijl deze laatste ernstig, terug
houdend, doch tevens zeer beleefd was, was
Bang een echte bonvivant. Het verwonderde
Henderson dan ook niet, toen hij op ’n morgen
bij zijn collega binnenloopend, zag, dat Bang
trachtte Evelyn tegen haar wil te kussen. Tus-
schen beide mannen ontstond een heftige strijd
en Henderson nam het schreiende meisje mee
naar zijn atelier.
„Voortaan moet je den heelen dag bij mij
komen en niet meer naar dien man gaan," zei
hij. „Wil je 't mij beloven?”
„Natuurlijk," snikte Evelyn. „Ik haat hem."
„Ik neem aan, dat het geheel zijn schuld is,”
vervolgde Henderson. „We zullen daarom niet
meer op de zaak terugkomen. En nu moet ik
je nog iets bekennen. Ik denk er reeds eenigen
tijd over, je ten huwelijk te vragen, maar ik
kaïï er nog niet toe besluiten. Zie je, ik ben
door een vrouw heel slecht behandeld en ik
heb mijn vertrouwen verloren. Van jou ben ik
veel gaan houden, maar ik wil eerst zeker van
mezelf zijn. Misschien zal ik je nog eens vragen,
mijn vrouw te worden. Ga nu naar huis en
denk er over na, of je nog bij mij in betrekking
wilt blijven nti je alles weet.”
Als in een droom liep Evelyn huiswaarts.
Ze was boos. Hoe durfde hij haar zoo te be-
leedigen door haar te zeggen, dat hij wilde af
zien, of zij goed genoeg was om zijn vrouw
te worden! Doch de gedachte aan zijn droeve
oogen joeg haar toorn op de vlucht. Hij was
door een vrouw bedrogen; misschien had hij
het recht, zoo met haar te handelen en hij
hield veel van haar. Die gedachte maakte haar
gelukkig.
werd zacht en teer en eiken avond bracht hij
haar naar beneden. Een enkele maal noodigde
hij haar uit met hem in een klein restaurant
te dineeren en ze genoot van die heerlijk rustige
maaltijden met hem. Ze had nooit veel prettigs,
in haar eenzaam bestaan gehad.
Op zekeren avond vroeg hij haar weer om
mee te gaan eten; doch zij weigerde en vertelde
hem, dat ze met een vriendin naar een concert
ging. Dien avond verveelde hij zich en keerde
weer tijdig naar huis terug. Toen hij Bangs
deur passeerde, viel het hem op, dat die open
stond en dat er licht in de kamer brandde. Door
de kleine opening zag hij duidelijk den voet
van een man; het was alsof iemand languit op
den vloer lag.
„Bang is stellig ziek flauwgevallen,"
dacht Henderson. Vergeten was de oude twist;
hier was hulp noodig. Hij deed de deur verder
open en bleef verschrikt op den drempel staan:
Bang was erger dan ziek; hij was dood! In zijn
linker slaap zat het gat van een kogel.
Nadat Henderson er zich van had overtuigd,
dat het slachtoffer dood was, keek hij nauw
keurig de kamer rond. Het bleek, dat er nie
mand anders aanwezig was. Er stonden een
tafel, wat stoelen, een kast en een groote ezei
met een doek er op, een schilderij van een
Spaansche danseres voorstellend. „Dat stuk is
goed,” peinsde Henderson, „vol leven en kleur;
het beste, wat ik nog ooit van hem heb gezien.''
Plotseling kromp hij ineen. Op een tafeltje
in den hoek der kamer lag Evelyns taschje.
Lieve hemel! Hoe kwam dat hier? Zij was dus
als de anderen en ze had hem misleid!
Hij begreep nu duidelijk, hoe alles zich had
toegedragen. Evelyn kwam nog bij Bang op
bezoek. Dien avond was er bepaald iets ernstigs
gebeurd en had zij hem in schrik of woede
gedood en was daarna gevlucht. Ze was een
moordenares; zij, wie hij zijn vertrouwen en
zijn liefde had geschonken! Hij stak het taschje
in zijn zak en belde den portier op.
„Zend om een dokter en om de politie,” zei
hij kalm. „Mijnheer Bang is vermoord."