A
0
o
G
E
N
I
bet
ht-
tpijt J
een
en ver-
ze.
hij schold zich-
bij
te
en
ip-
et
sje.
ek-
ker
aar
zij
lit-
vij-
op
gen
een
bij
ter
dat
pte.
:oe-
op-
en
in
>rd
i"
te-
tn
die
em
:en
rde
lell
et-
x-
aar
eid
hij
riet
ide
oei
„Dank je wel, hoor jongeheer," zei het oude
vrouwtje. „Morgen zal ik je moeder zelf voor
die twaalf mooie appels komen bedanken!”
„Maarmaar wilt u moeder dan voor
vijftien appels bedanken?" vroeg de „jonge
heer”.
I
l I
o I
I
t
-«1
en
van I
ood
i en
/er-
hij
ton.
len
ge-
jem I
en toen hij hem terugtrok, zat er bloed
er Hongaren bij waren;
Later kwam het ontwaken en
zelf voor een grooten dwaas.
„Alsof je een invalide kunt trouwen, die zelfs
geen geld heeft om zijn dagelijksch voedsel te
koopen, noch de middelen om het te verdienen
O, liefste, wat ben ik dwaas geweest!”
„En ik hou daarom zoo veel te meer van je,”
antwoordde Tonia ontroerd. „Maar je zult niet
lang ziek blijven.” Ze lachte even.
„Ik neem je mee uit dit koude mistige land
naar een heerlijk zacht klimaat, waar je weer
spoedig heelemaal sterk zult zijn. Misschien
wel naar Italië. We zullen er onze wittebroods
weken doorbrengen, John!” eindigde ze blozend.
En omdat ze er zoo aanbiddelijk uitzag, toen
ze bloosde, kuste hij haar telkens weer.
„Zie nu eens welk een ontzaglijke gevolgen
je goed zijn voor Jessie voor jezelf heeft gehad,”
fluisterde John.
Ze zagen elkaar innig gelukkig aan.
„Het was zoo héél weinig, wat ik heb ge
daan," sprak Mariska nauwelijks hoorbaar.
„Zoo bitter weinig en ik ben er zoo rijkelijk
voor beloond.”
Na enkele minuten bedaarde het hoesten en
toen hij even opkeek, was het duidelijk te zien,
dat hij ongeveer veertig jaar oud was. Als hij
er niet zoo mager en ziekelijk uit gezien had,
zou hij treffend mooi zijn geweest.
„O, het spijt me zoo,” sprak Mariska. Maar
toen de man zich omwendde en ze zijn gelaat
duidelijk zag, gaf ze een gil en week achteruit,
terwijl ze hem verschrikt aankeek.
„John,” zei ze. „John Tremayne!"
„Ja; ik ben John Tremayne of liever
schim van wat hij was.”
Hij drukte zijn zakdoek tegen zijn bevende
lippen
aan.
Snikkend wierp Mariska zich aan zijn hals.
„0, liefste,” riep ze uit. „Na zooveel jaren
zooveel vreeselijke jaren."
Doch John, die aan de roode vlek op zijn
zakdoek dacht, duwde haar zacht van zich af;
zij begreep dit verkeerd en gaf er een anderen
uitleg aan.
„0; ik begrijp het,” riep ze hartstochtelijk
uit. „Je houdt niet meer van me; je houdt van
dat Éngelsche meisje, het meisje, dat ik heb
geholpen."
Ze vloog op Jessie af, die haar bleek
schrikt aanstaarde.
„Jij!” riep ze, terwijl ze
in elk geval had ik veel schik in het kind en
ik stelde den zigeuners voor, haar aan mij af
te staan, welk verzoek werd toegestaan. Sinds
dien is zij steeds mijn lieve zuster geweest."
„En deze kamer? Je -je ziekte?” vroeg
Mariska, „wat beteekent dat, John?”
„Ja, het succes verminderde en de tegenslag
kwam. Een bank failleerde en al mijn geld was
verloren. Dat beteekende kleinere kamers voor
Jessie en mij. Toen werd ik nog ziek en kon
niet meer schilderen en zoo kwamen de zorgen.
Maar Jessie was een kranig meisje en werkte
voor twee. Als ik maar weer sterk genoeg ben
om te gaan schilderen, zal alles wel weer goed
komen.”
Hij zag haar liefdevol aan.
„En door jouw toedoen, Tonia, konden we
deze week leven. Ik wil eerlijk zijn en je be
kennen, dat de kasten leeg waren. Als Jessie
haar werk aan het Eden-theater verloren had,
had het er slecht voor ons beiden uitgezien."
Tonia stond met gebogen hoofd en gevouwen
handen voor hem.
„John,” fluisterde ze, „zou je me willen ver
geven en me weer terug willen nemen?"
Toen vergat hij alles, behalve de groote lief
de, welke hij haar toedroeg en de lange jaren,
die hij naar haar had gehongerd.
Hij sloeg zijn armen om haar heen en kuste
haar innig.
„Liefste!” was alles wat hij zeide. „Liefste!”
het meisje bij den
schouder greep. „Je hebt hem mij ontnomen
ondankbaar kind, dat je bent!”
Het volgende oogenblik echter had ze haar
zelfbeheersching weer terug en toen ze opnieuw
begon te spreken, klonk het kalm en beheerscht,
zooals het een dame past.
„Zoo! Dat is dus voorbij. We spreken er
niet meer over. Juffrouw Wiggins; hier is het
geld, dat u toekomt.”
Ze telde het op de tafel uit.
Maar ze had buiten Jessie gerekend.
Het meisje had met afschuw naar de beschul
digingen, die de danseres haar naar het hoofd
had geslingerd, geluisterd, zonder dat de be-
teekenis der woorden tot haar doordrong. Nu
echter scheen ze die te begrijpen. Ze smeet
het geld van de tafel.
„Neen," zei ze boos, „we willen geen cent
niet meer over. Juffrouw Wiggins, hier is het
lijke dingen te zeggen? John is mijn voogd; hij
heeft me bij de zigeuners gevonden, toen ik nog
een klein meisje was en hij voedde me op en
zorgde voor mij. En nu nu komt u hier en
bederft alles door zulke leelijke dingen te zeg
gen! Slechte’ dingen! O. ik haat u."
In een stroom van tranen uitbarstend, snelde
ze de kamer uit.
Mariska wendde zich' geheel verbijsterd tot
John. „Wat bedoelt dat meisje eigenlijk?" vroeg
ze hem.
„Het is acht of negen jaar geleden gebeurd,
antwoordde hij, „toen het mij in alle opzichten
nog goed ging en ik mijn schilderijen even vlug
verkoopen als schilderen kon. Want ik heb veel
succes gehad slechts is het te laat gekomen.
Het kwam na ons afscheid, Tonia!”
Even zweeg hij, doch vervolgde toen; „Ik
schilderde op het land, toen ik Jessie ontmoette.
Ze was bij een troep zigeuners en haar ver
schijning trof me zóó, dat ik hun vroeg of ik
haar mocht schilderen. Ze vertelden me, dat
ze haar drie jaar geleden hadden gevonden, toen
ze alleen over de heuvels dwaalde. Ze hebben
haar bij zich gehouden en haar daYisen geleerd.'
„Aha,” viel Mariska hem in de rede, „nu be
grijp ik, waarom zij danst, zooals geen enkele
Éngelsche dat doet.”
„Ja, ik vermeen, dat