I IJ Ij ONS AQUARIUM IN DEN WINTER M V I i L? Een I HE' 4 *1 nu uitgehaald?” vroeg Onderwijzer: „Waarom ben je gisteren niet op school geweest. Jantje?” Jantje: „Ik had tandpijn, mijnheer.” „Dat is jammer, Doet-ie nog pijn?" „Dat weet ik niet, mijnheer, want hij is bij den tandarts.” lec ware, is, hi „klar „zom de pi On ambti stalle de vl zooal handi nog loopt in dii kaans wel c gelijk zonde He dan erger gauwi waar! hun h „Lieve hemel! Kijk dien auto eens! Die vliegt gewoon door de lucht!” „O, maak je maar niet ongerust. Dat is de oude Meijers, hij heeft zijn bal tonbanden alleen maar wat te hard opgepompt.” zag eenige kuikens, die pas geboren „Die zijn zeker uit hun ei gekropen om- bang waren gekookt te zullen worden,'' Kleine Dick was voor het eerst op een boer derij en waren, dat ze zei hij toen. Een banketbakkersleerling uit Achter-Indië, die langs de wegen vent met door hem zelf gemaakte koeken. Zooals jullie natuurlijk weten, zijn de kinderen in Ooster- sche landen niet verplicht om naar school te gaan. (Vaak is er niet eens een school in de buurt waar ze wonen I) Vandaar, dat zij veel vroeger een vak leeren dan de jeugd uit de Westersche landen en zij dus ook veel eerder hun handwerk perfect kunnen uitoefenen. visschen zich des winters tot het geregeld ver wijderen der excrementen en der voedselresten. Men doet dit met behulp van den hevel. Ove rigens laat men het aquarium met rust. Men mag vooral het water niet geheel en al ververschen. Indien het niet anders kan bijvoorbeeld om dat de visschen aan de oppervlakte komen en naar lucht,happen dan lege men den bak tot op ongeveer de helft en vult hem bij met water, dat vooral eerst op de vereischte tem peratuur moet zijn gebracht. Ten slotte nog dit: men vergete nooit, den bak van een dekstel te voorzien. Hierdoor wordt voorkomen, dat het water te snel af koelt, terwijl het er tevens door op een juiste temperatuur blijft. Een snelle temperatuur-wis- seling van het water vormt steeds een groot gevaar voor de visschen! De grootste zorg baart het voedsel. De meeste uitheemsche visschen zijn vleescheters en moeten zomer en winter levend voedsel hebben. In den zomer is aan levende water vlooien geen gebrek, maar des winters komt er een dag, waarop zij niet meer zijn te krijgen. Met' geschaafd vleesch is niet veel te beginnen. Het is niet fijn genoeg voor de kleinste visschen en de meeste kijken het niet eens aan. Het beste is daarom teeltkastjes met „enchytraën” in te richten. Het houden en verzorgen van deze voederdiertjes is zeer eenvoudig en wie twee van deze teeltkistjes bezit, beschikt steeds, ook des winters, over voldoende levend voedsel. Voor het overige beperkt de verzorging der Het was een derderangs gezelschap, dat de voorstelling gaf en het tooneel was na een half uurtje bezaaid met eieren, tomaten, enzoovoort, die door de teleurgestelde toeschouwers naar de helden en heldinnen van de planken waren geworpen. Plotseling kreeg een der hoofdrolvertolkers een schoen tegen zijn hoofd. Hij wilde zich reeds terugtrekken, toen hij plotsejing een stem tusschen de coulissen hoorde: „Speel dóór, suf ferd! Ga niet weg voordat ze den tweeden schoen hebben gegooid. Dan heb je een paar!' nemen dat men voederen. Komt er voor de verzorging van koudwater- visschen dus niet veel meer kijken dan wat voorzichtigheid, heel anders staat het met de warmwater-visschen. Om deze des winters in het leven te houden moet men behalve over veel geduld ook over veel ervaring beschikken. Aan de beplanting van het aquarium verandere men niets, en men zette het in een vertrek, waarin gestookt wordt. Dat we er het zonnigste plaats je voor uitzoeken, spreekt vanzelf. De tempe ratuur van het water mag nooit beneden de zeventien graden Celsius komen. Zoo warm kunnen wij het des winters wanneer het vriest en het aquarium in de vensterbank staat, echter niet houden, zelfs niet in de zon en al brandt de kachel tamelijk hard. We moeten dan dus overgaan tot kunstmatige verwarming. Er be staan tot dit doel speciale bakken, maar deze zijn nogal kostbaar. Neemt men gewone bakken en verwarmt men die onder aan den bodem, dan gebeurt het nogal eens. dat ze springen. We raden daarom het volgende aan: men neemt een plat kis.tje en zaagt het middengedeelte van den bodem er uit, zóó, dat een rand van ongeveer vijf centimeter breedte er in blijft zitten. Op dezen rand legt men een stuk stevig ["xl u de winter voor de deur staat, is er voor I de bezitters van een aquarium weder een I tijd van zorgen aangebroken. Bestaat de bevolking slechts uit koudwater-visschen, dan behoeft men zich eigenlijk niet veel zorgen te geven. Men plaatst de kom of den bak op een zonnig plaatsje in een vertrek, waar het water niet al te spoedig kan bevriezen. In den winter is een temperatuur van drie tot tien graden Celsius voldoende, om zoowel visschen als planten nog behoorlijke levensvoorwaarden te verschaffen. Men dient er echter wèl op te letten, dat het aquarium zooveel mogelijk zon krijgt. Dit is niet alleen voor de visschen, maar ook voor de planten absoluut noodzakelijk. Men kieze een soort planten, die des winters „Moeder, moeder,” riep het zoontje van den melkboer, „er is een muis in de kan met melk gevallen.” „En heb je hem er moeder. „Neen,” was het antwoord, „maar het is in orde, want ik heb de kat er in gegooid, dus die zal hem wel er uit halen.” \°°_DE Jeugd— blik en daarop strooit men wat fijn zand, ter hoogte ongeveer van een centimeter. Hierop plaatst men den bak, waarna men hem op twee flinke baksteenen zet. Onder het geheel kan men nu een lampje laten branden om het water te verwarmen. Men zorge er echter voor, dat het vlammetje maar net het blik raakt. Met den thermometer controleere men de tempera tuur van het water. Indien men een niet al te groot aquarium heeft (bijvoorbeeld veertig bij twintig bij vijf en twintig) zal men zien, dat het heel gemakkelijk is het water op de goede tem- niet sterven. Inheemsche zijn dus niet goed. De peratuur te houden. handelaars in siervisschen leveren echter uit heemsche planten, die ook des winters goed blijven. De Vallisneria spiralis verdient voor de beplanting van het winteraquarium de meeste aanbeveling en het is voldoende, indien men slechts deze ééne plantensoort koopt. De op deze wijze gehouden koudwater- visschen voedere men des winters zeer weinig (eenmaal per week). Zoo lang vaarten en sloten buiten niet zijn toegevroren, kan men bij de handelaars in siervisschen nog levende watervlooien krijgen. Zijn deze echter niet meer voorhanden, dan dienen we onze toevlucht te tot kunstvoeder. Maar ook dan geldt, voorzichtig en spaarzaam moet „Geef me eens een voorbeeld van broeder liefde, Piet." „Nou mijnheer, indien u bijvoorbeeld een man zag, die een ezel sloeg en u ging er naar toe om dat te beletten, dat zou broederliefde zijn.’

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 14