DE GESTOLEN KER$TbOOM D° r\ 1 mH i-i DIEQ- STUDIE Rc te h( 1 R „L I cap I de zijn wei vor Ga ach - J ge er een en ve< pre kre age inb uit on da w dai op hei leu me W( jez me da na en ta< zij he za er w; de noo ken en vi he ik de 1 en wa: en dee Hie naar de voor- me den en voor de rest was was in elk geval aandoen, maar we kunnen de kinderen toch niet teleurstellen!” Het gezicht van Mr. Holt klaarde op. Zijn vrouw was niet alleen jong, doch ook heel mooi en pu met haar smeekende oogen zag ze er snoezig uit. Hij stond dus op, trok z'n natte jas weer aan en verliet het huis in den stroomenden regen. Waar zou hij heengaan? De winkels waren stellig alle gesloten. Hij zag een agent staan en sprak hem aan. ,,Een kerstboom? Nü? Hier in 't dorp? Ik weet werkelijk niet, waar u dien nog zult kun nen koopen. Maar wacht eens, daar komt iemand aan, die u misschien helpen kan. Het is de oude Ben, de tuinman, die hier en daar karweitjes doet.” „Ja, ik ken hem. Hij werkt ook in mijn tuin.” „Hallo, Ben!” riep de agent. „Kom eens hier! Kun je dezen heer aan een kerstboom helpen?” onald," begroette mevrouw Holt haar man, die zoojuist was thuisgekomen, „houd je —schoenen aan ik heb vergeten een kerstboom te koopen." Ronald Holt, die met een zucht van welbe hagen in een gemakkelijken stoel was gevallen, sloeg een blik op de pendule. Het was half tien. „Te laat. Jess,” zei hij. „De winkels zijn ge sloten.” „Ach man, ik heb de cadeautjes en de kaarsen gekocht, maar ik heb vergeten den boom te koopen. Je weet, dat Nellie en Arthur met de kinderen komen, denk eens aan de teleurge stelde gezichten der kleinen. Toe, zie nog ergens een boom te krijgen." „Waar zou ik dien nu zoo laat op den avond nog kunnen koopen?” protesteerde hij. Jess sprong op en sloeg spontaan haar armen om z’n hals. „Ronald, jij bent zoo vindingrijk, jij kunt alles. Het spijt me, dat ik je last moet „Een kerstboom?” herhaalde Ben. Toen zag hij Ronald aan. „Lieve help, het is Mr. Holt.' Den agent gaf hij een fooitje, waarop deze verdween. „Nu, mijnheer Holt,” zei de oude tuinman, „ik geloof wel, dat ik u helpen kan.” „Zeg het dan vlug, als ’t je blieft!” „Luister, mijnheer; sinds een paar jaar ver zorg ik een tuin, waarin mooie dennen staan. Het is in Kingscleve Road. Vlak bij het hek zijn de boomen, die ik bedoel. U kunt er ge makkelijk bijkomen. U neemt klaar bent u!” „Maar Ben, dat kan ik toch onmogelijk doen!" „Tóch wel, mijnheer. De grond is week door den regen. U trekt den boom bij de wortels omhoog en neemt hem mee naar huis. Dat is al. Kom mee, dan zal ik u de plaats wijzen.” „Maar man; ik kan het ding niet stelen!” „Niet noodig! U leent hem eenvoudig. Als u thuis komt, zet u hem in een kist of in een groote doos vol aarde en den morgen na Kerst mis zal ik hem weer in zijn eigen tuin over planten, zoodat niemand het behoeft te weten.” „Maar „Geen praatjes. De menschen, wier tuin ik op het oog heb, heeten Laming. Ze zijn gedurende de feestdagen op reis en blijven een week weg. Dus het kan niet beter. U geeft mij maar vijf shilling voor mijn moeite!” „Dan kun je hem er ook wel voor mij uit halen,” stelde Ronald voor. „Neen, mijnheer, ik moet naar huis. Ik ben al laat en doornat; mijn rheumatiek zou er nog erger door worden en dan kan ik morgen heele- maal niet meer voort.” Ronald bedacht zich even. Het was werkelijk de eenige manier om aan het verzoek van zijn vrouw te kunnen voldoen. „Vooruit dan maar,” zei hij. „Wijs kortsten weg.” Samen liepen ze door den stroomenden regen tot ze Kingscleve Road hadden bereikt. Bij het huis der familie Laming nam de oude Ben af scheid en liet den armen Ronald aan zijn lot over. Deze sloop door het hek den tuin in en met behulp van lucifers onderzocht hij de kleine denneboompjes, die in een rij tusschen de heg en het grasveld stonden. Hij zocht een geschikt boompje; maar voordat hij er beslag op legde, zag hij eerst goed in ’t rond. Maar wat was dat? Ben had hem verzekerd, dat de eigenaars uit de stad waren, doch in een kamer op de eerste verdieping was plots licht verschenen. Het was wel heel zwak alles donker in huis, doch ’t een licht! Wat zou hij doen? Daar viel hem iets in. Hij liep deur en trok aan de bel. Even bleef alles stil. Toen hoorde hij voet stappen naderen en werd de deur op een kier geopend. Hij staarde in de duisternis. „Wat is er?” vroeg de stem van een vrouw, ietwat nerveus. Zoo kort mogelijk deed Ronald verslag van de gebeurtenissen van den avond. ,,'t Klinkt wel vreemd,” zei de stem in de duisternis toen hij zijn verhaal ten einde had. „Wacht eens even.” Een electrische ganglantaarn werd aange stoken en Ronald zag, dat de persoon, met wie hij had gesproken, een aardige jonge vrouw

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 6