s
blauw
I
1
e
1.
r
Ki
slag werd de straatdeur dichtge-
r
n
I
t
„Weet
„Laten
goeie grap! Wèl toevallig,
verzocht heeft een oogje
ie
9/
S
was aangestoken,
de kinderen de avonturen, die
in het bezit van den kerst-
WINTER-GROTESKESparreboomen in het Reuzeg'eberg'te in hun dichte sneeuwkleed.
weg zoudt gaan," stamelde de agent.
„Ja maar ik ben juist van den commissaris
teruggekomen, wien ik verteld heb, dat we den
laatsten trein naar Brenton gemist hebben. En
wat beteekent in vredesnaam die malle kerst
boom op het bordes?”
De gansche zaak was nu gauw opgehelderd.
Toen Ronald een half uur later, doornat,
doch triomfantelijk, met den denneboom thuis
kwam, werd hij enthousiast door zijn vrouw
begroet.
„Kom gauw binnen en doe je natte kleeren
uit, knappe lieveling! Ik wist wel, dat je zoudt
slagen. Heb je heel veel moeite gehad om dien
prachtigen boom te bekomen?"
„Nniet de moeite waard," zei Ronald.
„Niet de moeite waard," herhaalde hij, ter
wijl hij zich van zijn natte spullen ontdeed en
zuchtte van voldoening, toen hij aan de ver
heugde gezichten dacht, die de kinderen zouden
zetten.
En later, toen de kerstboom
vertelde hij aan
hij had gehad, om
boom te komen.
je fluiten, Jack,” zei Alf, de eerste agent.
Jack en Ronald liepen naar den ingang van
het heerenhuis. „Nu moet jij bellen,” beval de
agent. En weer trok Ronald aan de schel. Hij
moest daartoe den boom in het portiek leggen.
Weer werd de deur op een kier geopend.
„Wat is er?" klonk de stem vein een vrouw.
„Hier zijn twee agenten," haastte Ronald zich
te zeggen. „Ze beschuldigen mij een boom te
hebben gestolen en zijn overtuigd, dat u» een
inbreekster is.”
Met een
smeten.
„Nu zul je beschuldigd worden, met die
vrouw onder één hoedje te spelen,” zei Alf. „Je
hebt haar opzettelijk gewaarschuwd.”
Nauwelijks had hij uitgesproken of de deur
vloog open, het electrisch licht werd aange
stoken en een jonge man in reiskostuum zag
hen vertoornd aan.
„Wat is hier aan de hemd?" vroeg hij boos.
De agent staarde hem verbaasd aan.
„Mijnheer Laming!”
„Ik weet niet, wat je wilt, maar je hebt mijn
vrouw hevig doen schrikken.”
„U u zei aan de post, dat u de Kerstdagen
was in eën regenmantel en met een
hoedje op.
„Dus u wenscht een kerstboom te leenen?”
vroeg ze. „Nu, ik ben getroffen door uw ver
haal en daar ik een meelijdend hart heb, wil
ik u wel van dienst zijn. Bent u er zeker van,
dat het den boom niet zal schaden?”
„De tuinman verklaart, dat daar in het minst
geen gevaar voor is.”
„Nu, dan kunt u den boom nemen; ik zal
het riskeeren. II moet weten, dat ik u het hek
zag inkomen en lucifers afsteken en ik schrok
er van. Ik was benieuwd, wat uw plannen
waren. Nu zal ik u niet langer ophouden; haal
den boom maar, doch voorzichtig!"
„Het is heel vriendelijk van u," zei Ronald.
„In 't geheel niet,” zei het meisje.
Toen sloot ze de deur.
Het kostte Ronald niet veel moeite den boom
uit den grond te trekken; wel was het onhandig
om hem te dragen ook leek het hem ver
dacht, er mee te loopen.
Juist wenschte hij zichzelf geluk met het feit,
dat de straat geheel verlaten was, toen uit het
naaste hek iemand op hem kwam toestappen
en hem met het licht van een electrische lan
taarn bijna verblindde. Een sterke hand greep
zijn arm; het was de hand van een politieagent.
„Ik zag je dien boom uittrekken,” sprak de
man, „en ik begreep, dat je wist, dat de be
woners van de villa afwezig waren en dat je
jezelf veilig waande. Maar je zult met mij mee
moeten, vrindje.”
„Maar de bewoners zijn niet afwezig," sprak
Ronald, „en ze gaven me permissie den boom
te nemen.”
„Haha; dat is een
dat de eigenaar ons
op zijn huis te houden gedurende zijn afwezig
heid tijdens de Kerstdagen. Dus je moet dat
leugentje aan een ander vertellen.”
Ronalds stem beefde, toen hij antwoordde;
„Maar maar de de dame!”
„Dame!" schamperde de agent. „Dame!”
„Ik zeg ubegon Ronald. En zonder
veel omhaal vertelde hij, wat er gebeurd was.
„Als er iets waars is in je verhaal," zei de
agent, toen hij alles vernomen had, „zal ze een
inbreekster zijn! Kom mee!”
„Maar ik heb toch niets verkeerds gedaan!”
protesteerde Ronald. „Ik had permissie ge
kregen!"
„Permissie van een inbreekster! 't Zegt wat!”
u wat?” riep Ronald wanhopig uit.
we het de dame zelf gaan vragen.”
De agent schudde een stroom water van zijn
cape. „Jij en je dame!" spotte hij.
Toen blies hij lang en schel op een fluitje
en kwam er een tweede agent aangestapt. Het
was dezelfde, dien Ronald reeds had ontmoet
en die hem den ouden Ben had gerecomman
deerd. Hij slaakte een zucht van verlichting.
Hier was tenminste een vriend, meende hij.
Doch hoe had hij zich vergist! In spijt van
de fooi, bleek hij slechts een nieuwe vijand te
zijn. „Ik denk,” sprak hij, „dat het een fijn
werkje van de geslepen dievegge is, die de
vorige week hier in de buurt heeft ingebroken.
Ga jij naar de voordeur Jack, dan zal ik de
achterdeur bewaken.”
„Dus dan hebben jelui mij zeker niet meer
noodig,” zei Ronald, „en kan ik naar huis gaan."
„Geen denken aan, vriendje; je hebt een
kerstboom gestolen!”
Ronald legde zich bij het onvermijdelijke neer
en vergezelde de beide mannen der wet.
„Als je bij de achterdeur bent gekomen, moet