I
/.ONDERLINGE STAALTJES UIT DE GESCHIEDENIS
DER LIJFSTRAFFELIJKE RECHTSPLEGING IN ENGELAND
Het
1752 tot
a
e
den Tower
opgericht.
i den graaf
ingetreden.
.n
i.
d
it
Een beul, die op zijn eigen schavot gehangen
werd; een ander, die ter dood veroordeeld, doch
begenadigd werd; weer een ander, die levens'-
lang werd verbannen; anderen en dit zijn
er niet weinigen die tot min of meer lang
durige gevangenisstraffen werden veroordeeld,
dat zijn de zonderlinge staaltjes, die men
tegenkomt wanneer men de geschiedenis der
lijfstraffelijke rechtspleging in Engeland nagaat.
Gewoonlijk was armoede de voornaamste oor
zaak der door de beulen bedreven delicten. In
„den goeden, ouden tijd" was het ambt van
beul zoo weinig gezien, dat de bekleeder er
van onmogelijk een bijbetrekking kon vinden,
en daar er niet altijd genoeg werk voor hem
was. verdiende hij niet veel en zocht zijn heil
in misdaad. Min of meer door den nood ge
dreven dus.
In het jaar 1715, zoo lezen wij, was mr. John
Price de officieele beul van Engeland. Behalve
dat hij de terdoodveroordeelden moest hangen,
moest hij andere misdadigers ook brandmerken,
„rekken", geeselen, enzoovoort. Toch verdien
de hij niet genoeg om in zijn levensonderhoud
te voorzien en hij geraakte in zulke benarde
omstandigheden, dat hij het plan opvatte, een
oud appelvrouwtje, dat een spaarduitje bezat,
te berooven. Het menschje verzette zich echter
heftig; er ontstond een worsteling, waarbij zij
verwondingen opliep, die eenige dagen later
haar dood tengevolge hadden. Price werd ge
arresteerd en ter dood veroordeeld. In 1718
werd hem de strop om zijn nek gelegd op het
zelfde schavot, waarop hij zoo vaak als „eerste
dienaar" had gefungeerd. Na zijn terechtstelling
werd hij, in kettingen geklonken, eenigen tijd
aan een galg buiten de stad gehangen als af
schrikwekkend voorbeeld voor andere dieven.
De maker van deze kettingen, de smid William
Marveil, solliciteerde onmiddellijk naar het
baantje van Price. Hij had succes en werd aan
gesteld. In de uitoefening van zijn ambt was hij
echter al weinig fortuinlijk, hoewel hij, wat men
tegenwoordig zou noemen: een tijd van hoog
conjunctuur in zijn vak meemaakte. In het jaar
1720 moest hij niet minder dan vier boosdoeners
tegelijk ophangen. Hij stelde de misdadigers
achter elkaar op en liet hen als een sombere
processie naar het schavot marcheeren, terwijl
hij zelf voorop liep met een strak en uitge
streken gezicht, zich echter bij voorbaat reeds
verheugend op de zilverlingen, die hem straks
voor zijn lugubere werk zouden worden uit
betaald. Reeds was de stoet vlak bij de plaats
der terechtstelling gekomen, toen opeens de
schout van Tyburn naar voren trad en... Mar
veil wegens schuld arresteerde. Natuurlijk pro
testeerde Marveil en verzocht, hem tenminste
eerst zijn werk te laten doen, maar de schout
was onvermurwbaar en bracht hem in triomf
naar Newgate. Daar stonden nu de misdadigers,
aan den voet van het schavot, en er was nie
mand, die hen kon terechtstellen. Ten einde
raad deed de sheriff een beroep op het volk,
dat zich genietend rond het schavot verdrong.
Een jongeman bood aan als beul te fungeeren,
maar de omstanders dreigden hem aan stukken
te zullen scheuren indien hij Marvells plaats zou
BEU LEH DIE GEHAI'T;
een lange afstand van den Tower naar Tyburn,
waar het schavot was opgericht, en onderwijl
deed de „hooge misdadiger" niets dan snuiven,
buigen en glimlachen tegen de menschenmenigte.
die in dichte drommen langs de wegen stond
opgesteld.
De veroordeelde was graaf Ferrers, hoofd
van een zeer aanzienlijke familie. In een bui van
dronkenschap de graaf ging zich bijna voort
durend aan sterken drank te buiten had hij
zijn pistool getrokken en niet minder dan vier
schoten op zijn butler gelost. De man viel
doodelijk getroffen neer, maar de graaf bekom
merde zich niet om hem en ging kalm met
drinken door. Den volgenden dag bleken de
wonden van den butler doodelijk te zijn. Ferrers
werd gearresteerd en ter dood veroordeeld, en
zoo maakte heel Londen zich op den morgen
van den vijfden Mei 1760 op, om het nieuwe
en ongewone schouwspel te genieten van een
edelman, die gehangen zou worden.
Toen de schitterende optocht, waarvan de
terdoodveroordeelde de hoofdpersoon was, bij
het schavot was gekomen, stond daar een
zes gitzwarte paarden
I een rijk versierde
van den graaf na de
prachtige rouwkoets met
er voor. In de koets lag
kist, waarin het lichaam 1
„ceremonie” zou komen te rusten.
was niet meer dan natuurlijk, dat de
graaf, bij de plaats der terechtstelling gekomen,
dorst had. Daarom bracht men hem een zilveren
flacon met Rijnwijn, dien hij geheel leegdronk
uit een zilveren beker.
Het schavot zelf was geheel in overeenstem
ming met de plechtigheid met zwarte crêpe
gedrapeerd, terwijl er een zwart zijden kussen
aanwezig was, waarop „de hooggeborene" kon
knielen. Inplaats van een gewoon koord van
hennep, wachtte er een zwart zijden koord op
zijn hals... Twee sheriffs ontvingen hem be
neden aan het schavot en leidden hem met den
eerbied, aan zijn stand verschuldigd, de trappen
op. Eenmaal onder de galg, schopte de graaf
het zijden kussen weg en riep luide om Tullis,
den beul. Deze verscheen en vroeg den graaf
vergiffenis voor hetgeen hij moest gaan doen,
erbij voegend, dat hij zijn plicht echter niet
verzaken mocht.
„Ik vergeef je,” antwoordde de graaf, „zoo
als ik aan iedereen alles vergeef en zooals ik
hoop, dat ook mij vergeven zal worden." Daar
na gaf hij Tullis vijf gouden guineas.
De armen van het slachtoffer werden nu met
een zwart zijden sjaal gebonden, terwijl er een
kap van dezelfde stof over zijn hoofd en schou
ders werd getrokken. Ongelukkig genoeg waren
de laatste oogenblikken van den graaf ondanks
al deze voorbereidingen, veel slimmer dan een
misdadiger ze gewoonlijk op een schavot
meemaakt. De strop bleek namelijk zoo wijd,
dat de graaf met zijn voeten nog het schavot
raakte, waardoor hij het wel vreeselijk benauwd
kreeg, doch de dood zich niet over hem kon
ontfermen. De beul moest daarom tenslotte te
hulp komen: hij tilde de voeten van
op en hield ze vast tot de dood was i
HOE EEN EDELMAN ZIJN
-J DOOD TEGEMOET GING!
innemen. Daar zich niemand anders aanbood,
gaf de sheriff tenslotte bevel aan den somberen
stoet om naar de gevangenis terug te keeren.
Joelend en gillend begeleidde een groote menigte
de misdadigers terug naar de gevangenis
Dit voorval liet niet na groote opschudding te
verwekken, maar wie er zich het minst van
aantrok, was Marveil. Hij zonk al dieper en
dieper, maakte nog meer schulden en sloot zich
tenslotte bij een inbrekersbende aan. Na korten
tijd werd hij gearresteerd en levenslang ver
bannen. Mèt andere veroordeelden zeilde hij
op een kwaden ochtend de Theems af, op weg
naar Zuid-Amerika, waar hij tot zijn dood toe
dwangarbeid moest verrichten op de katoen-,
rijst- en tabaksplantages.
Zijn opvolger was William Brunskill, die het
van 1780 tot 1814 uithield. Zijn periode van
werkzaamheid wordt door zóó n zonderling
voorval gekenmerkt, dat men tevergeefs naar
een precedent zal zoeken. Op zekeren morgen
moest hij twee misdadigers hangen en dezen
stonden reeds met de gevangenis-autoriteiten en
de geestelijken, die hen in hun laatste oogen
blikken zouden bijstaan, op het schavot, toen de
heele stellage in elkaar zakte en allen in een
oogwenk temidden van gebroken latten en
planken lagen te spartelen, natuurlijk tot groot
vermaak van het volk, dat, zooals steeds bij
dergelijke gelegenheden, ook nu in grooten ge
tale was saamgestroomd. Om gauw met zijn
werk klaar te zijn, had Brunskill het schavot
maar zóó-zóó in elkaar getimmerd.
Een andere beul, die de oorzaak was, dat
een terechtstelling moest worden uitgesteld,
was Thomas Tullis, die zijn ambt van
1772 uitoefende.
Het was in die dagen gewoonte, dat de beul
de kleeren, den hoed en de handschoenen van
den terechtgestelde mocht hebben. Een van
Tullis’ „patiënten" was in het bezit van een
paar bijzonder mooie handschoenen, die zoo
wel de hebzucht van Tullis als van zijn assistent
opwekten. De beide heeren kregen er woorden
over, van woorden kwam het tot daden en wel
dra lagen zij over het schavot te rollen, terwijl
de terdoodveroordeelde er in afwachting bij-
stond... Eindelijk slaagde de sheriff er in, de
beide vechtersbazen te scheiden en kon de straf
worden voltrokken.
Toen Tullis acht jaar in functie was, moest
hij „voorgaan" bij de meest pompeuze terecht
stelling, die ooit heeft plaatsgehad: de executie
van een edelman van hoogen adel, die evenals
een gewone misdadiger wegens moord moest
worden gehangen.
De tocht naar het schavot geleek meer op
den zegetocht van een regeerend vorst dan op
den gang van een gewoon misdadiger naar een
smadelijken dood. De delinquent was geheel in
wit satijn gekleed en zat in zijn familie-koets,
die doSr zes schimmels werd getrokken. Twee
compagnieën ruiters, gevolgd door een com
pagnie voetvolk, fungeerden als eere-escorte.
Honderden bereden en onbereden politie
dienaren zorgden voor de handhaving van de
orde terwijl de stoet door de straten trok. Vijf
uur lang duurde de „optocht", want het was