J I r •t DEG£VOnDEN RIJKSDAALDER y/ASSClHE^ VAM V i t I JB twintig 1 vroeg ik. „Wij zullen het I mijn schoenen? bet WINTER IN HET REUZENGEBERGTE. 9 is kop potlood genomen u hem verloren?” of andere dergelijke stoffen, moeten ook vol strekt niet regelmatig gebruikt worden. Is de hondenhuid hierdoor eenigszins geïrriteerd, dan heeft men groote kans, dat zich andere, erger verschijnselen voordoen, want het dier gaat zich direct schuren of krabben. Het is veel beter, deze ontsmettende hondenzeepen alleen dan te gebruiken, wanneer de huid aangedaan is. Ook nooit soda in het water oplossen; dan liever borax, dat bovendien het water zacht maakt. De hond, die gewasschen moet worden, wordt eerst tot op de huid natgemaakt. Daarna wrijve men de zeep tusschen de haren en wel zoo, dat er overal schuim blijft. Dit zeepsop moet enkele minuten op onzen patiënt blijven, waarna hij met lauw water wordt schoon gespoeld. Met doeken wordt het dier tenslotte zoo droog mogelijk gewreven om daarna aan de lijn een korte wandeling te maken. Zet men den hond niet vast, dan rolt hij zich in een ommezien weer vuil en alle gedane moeite is vergeefsch. Honden, die op tentoonstellingen uitkomen, moeten bij thuiskomst direct met medicinale zeep gewasschen worden, daar dit infécties kan voorkomen. Er bestaan zeer zachte medicinale zeepen, die elke dierenarts kan opgeven. LEIDEN. W. F. BADER. allemaal voor dien rijksdaalder kon koopen. Ik wou een pot aardbeienjam, een paar sokken, twintig sigaretten en een halfstijf boord koopen.” „Dat gaat niet, mijnheer. U kunt alleen jam en sokken koopen. Ik heb namelijk reeds drie koppen koffie op dien rijksdaalder gekocht.” „Weet u wat?” vroeg ik. „Wij zullen het „Ben ik.daar even fijn gewasschen?" In den winter moet men zijn honden niet wasschen, tenzij zulks bepaald noodzakelijk is, doch wel steeds regelmatig poetsen, waarover wij al eens schreven in dit blad. Honden van beneden het half jaar moeten ook niet ge wasschen worden. Hebben deze jonge dieren last van ongedierte, dan doet men het allerbest „Vermex” te gebruiken. Met insectenpoeders moet over het algemeen zeer voorzichtig om gegaan worden, daar deze giftige of andere schadelijke stoffen kunnen bevatten. Ook honden met een buitengewoon fijne beharing, zooals Oostersche honden, waartoe de Ara bische, Afghaansche, Perzische windhonden, enzoovoorf behooren, moeten als regel niet ge wasschen worden. Wil men dit toch doen, dan gebruike men een droog waschmiddel, zooals de laatste jaren in den handel is gebracht. Des zomers moeten vele honden wel degelijk gewasschen worden. Het waschwater moet een temperatuur hebben van 15 tot 25 graden. De zeep mag nimmer de zoogenaamde groene of gele zeep zijn, omdat deze de huid schaadt. Het gemakkelijkst is om gewoonweg „hondenzeep te vragen en wanneer de handelaar dit niet heeft, harde, liefst overvette zeep te koopen, omdat men de meeste kans heeft om dan een uit zuivere vetten of oliën bereide zeep te krijgen. Hondenzeepen, waarin creoline, lysol rijksdaalder voor Ik zat in een café aan een rond marmeren tafeltje. Ik was in gedachten verzonken, want ik had groote zorgen. Plotseling ontdekte ik onder het tafeltje een zilveren rijksdaalder Reeds in mijn jeugd had ik gehoord, dat men, wanneer men een geldstuk op den grond ziet liggen, zijn voet er op moet zetten. Ik deed het Nu bemerkte ik voor den eersten keer in mijn leven hoe mooi dit bijgeloof was. Niet alleen mooi, maar ook practisch. Dan zien andere menschen niet, dat er geld op den grond ligt. Ik was besloten zóó lang mijn voet er op te houden, tot mijn tafelgenoot zou heengaan. Dan pas zou ik den rijksdaalder oprapen en in mijn zak steken. Maar mijn onbekende tafelgenoot betaalde niet en ging niet. Integendeel: hij dronk zijn koffie uit en rookte droomerig nadenkend zijn sigaar. Na een half uur bestelde hij een tweeden kop koffie. Na een uur nog een kop. Na anderhalf uur nóg een In dien tijd had ik een potlood genomen en op een blaadjepapier uitgerekend, wat ik alle maal zou kunnen koopen voor den rijksdaalder, die onder het tafeltje lag. Ik zou een pot jam aardbeienjam koopen, een paar sokken, twintig sigaretten en een halfstijf boord. Op dit oogenblik keek mijn overbuurman onder het tafeltje. Zijn gezicht werd doods bleek. Nerveus trommelde hij met zijn vingers op het marmeren blad. Toen keek hij weer onder’ het tafeltje en beschouwde met verdachte belangstelling mijn voeten. „Waarom kijkt u zoo naar Zijn ze vuil?" vroeg ik hem. „Neen... maar... maar...” stotterde hij. En toen: „Daarnet lag er een rijksdaalder onder het tafeltje.” Ik bukte, raapte den rijksdaalder op en hem zien. „Bedoelt u dezen?” vroeg ik. „Ja.” „Hebt „Neen.” „Wat wilt u dan eigenlijk?” „Wat ik wil? Ik heb den rijksdaalder ge vonden.” „Waarom hebt u hem dan niet opgeraapt, of uw voet er opgezet, zooals ik?” „Ik had willen wachten tot u betaalde en wegging. Maar u betaalde niet en ging even min weg. U hebt intusschen zitten rekenen. „Ja. Ik heb intusschen uitgerekend, wat ik geld broederlijk deelen. LI één vijf en t en ik één vijf en twintig, en alles is in orde. „Goed!” „Ober, wissel even een ons,” riep ik den kellner. De kellner wisselde, mijn tafelgenoot betaalde en ging heen. Ik bleef nog een poosje zitten. Toen wilde ik de één vijf en twintig in mijn zak steken bij den rijksdaalder, dien ik reeds in dien zak had gehad, toen ik in dit café kwam. Maar... de rijksdaalder was niet meer in mijn zak. In de plaats van den rijksdaalder vond ik een gat. En dóór dit gat was mijn rijksdaalder gevallen, dien wij samen hadden gedeeld

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 19