Voor onze Jonge lezer; b LEZEREHEN u I f EN J I i I s g b, I' 2) De kleine werkman tijdens zijn schaftuurtje. 1 I t c l t N st 01 sl in Z( la V( in w ai v< h« sl; vi ni er dc st; st: 2ij V spel, dat dat zeer zoovelen slechts twee dobbelsteenen I De zingende muzikante. fiches uit het doosje en van het bord nemen. De waarde der fiches wordt natuurlijk vóór den aanvang van het spel vastgesteld. EEN GOOCHELKUNSTJE Het verscheurde blaadje sigarettenpapier. Vraag aan een van je vriendjes een blaadje sigarettenpapier. Scheur het in tweeën, leg de twee stukje? op elkaar en scheur deze weer doormidden; scheur dan de vier stukjes nog maals door en rol ze tot een balletje. Vr^ag dan, op het balletje te blazen, haal het daarna weer uit elkaar en laat zien, dat het weer één geheel geworden is. Om dit kunststukje te kunnen volvoeren, hebt ge tevoren van een ander blaadje sigaret- tenvloei een balletje gemaakt en dit tusschen je wijs- en middelvinger verborgen. Van' tevoren moet de goochelaar zich hierin een weinig oefenen, zoodat hij zijn beide vingers niet te stijf houdt. Het balletje, gemaakt van de snip pers, stopt men boven het andere balletje en neemt beide dan tusschen duim en wijsvinger, Niemand zal denken, dat het twee balletjes zijn. Na gevraagd te hebben om op het balletje te blazen, stopt de goochelaar het balletje van snippers op de plaats waar het andere balletje zat en vouwt deze laatste tot verbazing der omstanders open tot een onbeschadigd velletje vloei. Na het sigarettenblaadje getoond te heb ben, frommelt hij het ineen met het andere bal letje en gooit beide in de kachel. PROBEER HET EENS Leg een kaart op den top van den wijsvinger van je linkerhand. Leg een cent bovenop de kaart. Geef dan met je wijsvinger van de rechterhand een flinken slag horizontaal tegen den rand van de kaart. Deze zal dan een reis door het luchtruim maken maarvreem.’ genoeg zal de cent op je vinger blijven liggen Daarom riepen zij hun Moeder te hulp en deze hield den steen nu in de hoogte, terwijl Johnny en zijn zusje al de insecten opaten, die er onder zaten. „Aten zij ze allemaal op. terwijl Moeder Beer den steen ophield?” vroeg het jongetje. „Ja, zei de houthakker, ..ik heb het met mijn eigen oogen gezien. Ik heb trouwens vaak ge zien, dat een Moeder Beer zooiets deed. Alles wat ik je hier vertel uit het leven van de beren, is dan ook werkelijk waar, en niet verzonnen! Maar om verder te gaan: juist toen Johnny en zijn zusje bijna klaar waren, hoorden ze opeens achter zich de takken en bladeren kraken en ze hieven zich, tegelijk met hun Moeder, op hun achterpooten op. Je weet toch, dat een beer heel goed overeind kan staan, zelfs heel kleine beren? Ze kunnen zelfs op die manier loopen. maar niet heel goed. Afwachtend keken zij wat er zou verschijnen en toen zagen zij Mijnheer Beer, die erg veel haast scheen te hebben. Op eens zag hij echter een boom en bleef staan om vervolgens met zijn nagels in de schors te krassen. Toen ging hij een eindje achteruit om te zien hoe hoog zijn krassen wel zaten." „Waarom deed hij dat?” wilde het jongetje weten. „Omdat hij eenige krassen op den boom had gezien, die er waren gemaakt door een anderen grooten beer, die er langs was gekomen en die de krassen zoo hoog had gezet als hij maar kon Dat doen beren altijd; ik denk om aan den beer, die na hen komt, te laten zien, hoe groot ze wel zijn. In ieder geval, hoe het ook zij, na dat Mijnheer Beer het een had geprobeerd, slaagde hij krassen een klein beetje hooger dan de andere. Hij ging er even op zijn gemak naar zitten kijken en begon toen het spoor van den anderen beer te volgen, onderwijl hevig in zichzelf brommend. Johnny ging toen naar een rivier, waarvan hij wist, dat er visschen in zwommen. Hij ging op den oever zitten, zooals Moeder Beer hem had geleerd, en wachtte tot er een visch voorbij kwam zwemmen en toen flap! r Hij sloeg zijn poot onder den visch, trok hem uit het water en begon hem op te peuzelen. Het was maar een klein vischje. doch Johnny was toen erg trotsch op zichzelf. De volgende visch was een beetje grooter, en zoo bleef Johnny zitten visschen, tot hij moe en slaperig werd. Toen ging hij naar huis en ik geloof, dat hij zijn moeder dien avond een heel verhaal heeft op- gedischt van de „-kolossale" visschen, die hij had gevangen.” De houthakker zweeg en daarom vroeg het kleine jongetje: „Is dat nu allemaal echt waar? Leven beren werkelijk zoo?” En de houthakker antwoordde: „Het is alle maal echt waar. Beren leven heusch zoo en je kunt mij op mijn woord gelooven!” Inderdaad berust hetgeen jullie hierboven hebben gelezen op waarnemingen, die door ge leerden, die het leven der beren hebben be studeerd, zijn gedaan! DE GESCHIEDENIS VAN JOHNNY BEER Hoe de beren leven. III I EEN AARDIG GEZELSCHAPSSPEL „Gooi geen zeven!" Hier volgt de beschrijving van een ge gemakkelijk zelf maken kunt en onderhoudend is. Ge kunt het met spelen als ge wilt, en ge hebt er slechts een plankje, een doosje en twee dobbelsteenen voor noodig. Het plankje is 25 bij 25 c.M. groot en 1 c.M. dik. Aan de vier hoeken wordt een gaatje geboord, waarin we een schroef steken, waaraan we een houten blokje van ongeveer vijf c.M. hoogte bevestigen. Hierdoor komt het plankje dus op vier pootjes te rusten (Denk er aan, dat ze allemaal even groot moeten zijn!). In het midden van het plankje teekenen we nu een cirkel van ongeveer twintig c.M. middellijn. Boven aan in den cirkel plaatsen we het cijfer 12, onderaan het cijfer 6. Rechts tusschen de 12 en de 6 zetten we, op gelijke afstanden van elkaar, de cijfers 2, 3, 4, 5 (van boven naar beneden), terwijl links tusschen de cijfers 12 en 6 de cijfers 11, 10, 9, 8 en 7 komen, eveneens van boven naar beneden en op ge lijke afstanden van elkaar. (Hierdoor hebt ge de wijzerplaat van een klok geteekend, zonder het cijfer 1). In het midden van den cirkel maakt ge nu een gleuf, waardoor gemakkelijk een fiche kan gestoken worden. Onder de gleuf plaatst ge een bakje waarin de fiches worden opgevangen en verzameld. Om te zetten ge bruikt ge eveneens fiches. De spelregels zijn de volgende: Men werpt met de dobbelsteenen en zet een fiche op het cijfer, dat men heeft geworpen. Ligt er op het geworpen cijfer reeds een fiche, dan mag de speler dit wegnemen. Gooit men een „zeven”, dan moet men zijn fiche in de gleuf deponeeren. Hij of zij, die een „twaalf gooit, mag alle - 14 paar keer vergeefs er eindelijk in zijn aan te brengen I

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 14