1 nóg niet in geslaagd, zegt den top Op en klaar voor de in Perzië. al zoowat thuis zijn ge er De lucifersverkooper I hij de lucht in had geblazen. „Lisser, het is een baantje, dat voor jou geknipt is, als ik mij niet vergis!” „Ah!” „Is je suitcase hier, gepakt en reis/ „Natuurlijk. Zooals altijd.” „Goed. Neem den eerstvolgenden trein, ouwe jongen. Ik zal uit jouw naam vooruit telegra- feeren naar het station te Glendale, opdat ze je eenige faciliteiten toestaan je kunt mij dan van het station telefoneeren, zoodra je bent aangekomen. Laat me even weten, voordat je weggaat, hoe laat je er bent." „In orde.” „Ga naar het hotel en zie wat er te zien is,” vervolgde de detective. „Indien er niets te zien is. vindt dan uit, wat er zich onder de opper vlakte der dingen bevindt. Je weet welke men ja. En ik,” zei Brod, „ik wou dat ik bij hem was, dat kan ik je wèl zeggen!” Peinzend keek hij een blauw rookwolkje na, dat zooeven in den vorm van een ring zijn mond had verlaten... „Pak je koffer en ga er heen!' „Dat kan ik niet, kerel! Er zijn te veel zaken op het oogenblik in behandeling, die mijn per soonlijke aandacht vereischen. Ik denk, dat het het beste is als jij gaat.” „Ik wil wel!” „Als mijn compagnon en employé van dit de tective-bureau zul je wel moeten willen, lachte Brod, terwijl hij de serie ringen nakeek, die wèl zoo was, dan zou hij hebben begrepen het woord „kaas" hebben geseind! Méér dan dat, hij zou dan nu weest en inplaats daarvan seint hij, dat hij blijft om wat op verhaal te komen!' „Werkelijk?” tact met zijn broer kan komen. Hij zei, dat de Swifts er ook van den aardbodem schijnen te zijn verdwenen.” „Wat zeg je?" Lisser grijnsde. „Nog meer van den rijkdom, Brod!” „Ben je er zeker van?” „Ja. Garron, de compagnon van Swift, heeft twee dagen lang aan de telefoon gehangen zon der hem te spreken te kunnen krijgen. En tot nu toe is hij er Rahal.” Brod dacht lang en ernstig na. Toen stond hij op en verliet zijn kantoor om te gaan lunchen. Eenige minuten na eenen trad er een loop jongen Brods kantoor binnen met een blauwe envelop, waarop met dikke letters het woord „persoonlijk” stond geschreven. Brod, die juist was teruggekeerd, opende ze met nauw verholen nieuwsgierigheid en las het volgende telegram: „Natuurlijk ben ik voldaan. Allen verkeeren in den besten staat en zijn gezond. Ik blijf hier een paar dagen logeeren om wat op verhaal te komen. Rollasson Brod legde het telegram voor zich neer. „En daar heb ik hem nou gisteren al die instructies voor gegeven,” zei hij teleurgesteld. „Hoe schitterend handelt hij naar de afspraak, die we hebben gemaakt.” „En?" Belangstellend verscheen Lisser in het gat van de deur. „Hier is een tijding van Rollasson, die nooit van Rollasson afkomstig kan zijn. Indien het van den Herzogs' schen er verondersteld worden te zijn ver dwenen en die nergens anders zijn ontdekt. Een of twee van hen ken je van gezicht. Zie of je hen kan opduikelen. Indien je ze hebt gevonden, maak dan een praatje met hen en telegrafeer me zoo volledig mogelijk en ge bruik in geen geval iets anders dan onze par ticuliere code. Heb je een afschrift er van bij je?” ,Ja.” „Weet je bit je hoofd, hoe ze is?” „Natuurlijk!” „Goed. Geef mij dan je afschrift.” Lisser ging in zijn zak en haalde er eenige met de schrijfmachine beschreven velletjes papier uit. Hij overhandigde ze aan het hoofd van het detective-bureau en deze borg ze zon der meer in een la van zijn schrijftafel. i Wordt vervolgd).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 3