VERLOREN.
DE HAGEDIS, DIE
VERHUIZEN WILDE.
MET GEZWINDEN PAS!
er
hun
te
een
GOEDE VRIENDEN.
- 14 -
verlaten streelt?
een droge lucht,
hee
er
der
een
onz
wei
plai
E
tuu:
dus
laai
ver:
den
noe
leve
reik
ove:
hou
in»h
niet
mat
en
zijn
op
VOOl
hitte
diep
met
nete
nen
waai
bant
zóó
de.
onze
binn
H<
de
of b
men:
want
zich
welk
een
zou
stens
de t
waar
die v
Hc
dien
lijke
staar
verst
ren,
zoud
zulke
drie-
vaste
en 01
slech
den
deze
in sc
zonm
zóó
ster
zonm
perat
kleur
drom
achtij
nog
van i
zonm
een t
veel
stelle:
der c
veran
Hel
heder
invlot
aarde
gunst
maan
haar
twinti
iets verschrikkelijks,
schoot ontzettend
blaffend op hem af. Een groote
van 't dier kwam, gleed
mijnheer Hagedis, die dacht
angst. Plotseling lichtte het
en ijverig kroop
hoog-
en
vrouw: „Dat zoeken naar een
en gevaarlijk werk en ik
meer tegen zulke vermoeienissen,
maar liever vriendschap sluiten met
ze dan ook veel or-
wanneer we hier van
van den regen
Mijnheer Hagedis, mevrouw Hagedis en
vier zonen leefden in een groot aquarium, waar
boven zich een hemel van blauwe draden welf
de. Overal rondom hen heen groeiden prachtige
waterplanten en opzij voerde een gemakkelijke
trap naar de bovenwereld. Dikwijls lag mijn
heer Hagedis zich op het dak van zijn rots
woning heerlijk te koesteren in het zonnetje.
Reden tot klagen had hij niet, want de eigenaar
van het aquarium zorgde heel goed voor hen.
Ze kregen op tijd eten en versch water, wat het
voornaamste voedsel voor de hagedissen-fami-
lie was.
Maar op een keer had mijnheer Hagedis wer
kelijk reden tot groote ergernis. Plotseling Werd
de hemel van blauwe draden van het aquarium
doorgebroken en kwam er een jonge aal naar
beneden spartelen. Wel was deze zeer beschei
den en durfde hij de rotswoning van de voor
name familie Hagedis niet binnen te gaan, maar
toch voelde deze zich niet vrij meer.
„Een gevaarlijke indringer," zei mevrouw
Hagedis geërgerd. „Nieuwsgierig, brutaal en
gulzig,” riep mijnheer Hagedis kwaad uit. Nau
welijks was hun ergernis wat bedaard of weer
ging de hemel van draden open en plonsden
twee groen-bruine kikvorschen in het water.
Vergenoegd gingen zij op het dak van het hage
dissenhuis zitten en deden of ze daar thuis
hoorden. Nu was het uit met het geduld van
mijnheer Hagedis.
„Het lijkt wel of ik in een huurkazerne
woon!" schreeuwde hij woedend. „Ik dacht, dat
ik met mijn gezin in een villa woonde en nu
uurtje later gehaald door haar kleine baasje,
dat ziek was geweest en daarom niet eerder had
kunnen komen. Hij sloot de paraplu echter zoo
innig in zijn armen, dat deze overgelukkig was
en zijn verblijf in de donkere kamer der ver
loren voorwerpen graag voor dit gelukkige
weerzien over had.
(Slot)
„Dat zou ik meenen," zuchtte de bril. „En je
raadt nooit door wien! Door Oom Wijsheid.
Denk je dat eens in! Gisterenavond, toen hij in
den trein zat te lezen in een heel geleerd boek,
was hij zóó verdiept in zijn lectuur, dat hij bijna
de plaats van zijn bestemming voorbij reed.
Plotseling merkte hij zijn vergissing, graaide mij
van zijn neus, schoof me in mijn fluweelen huis
je, stak me tenminste, dat .dècht hij in
zijn zak en sprong uit den trein! Maar natuur
lijk had hij mij in een plooi van zijn jas in
plaats van in zijn zak gestoken met het gevolg,
dat ik op den grond viel toen hij den coupé
verliet, en op het perron stapte. Daaruit zie je,
dat zelfs heel verstandige menschen dergelijke
vergissingen begaan. En ofschoon ik niets ha
telijks wil zeggen, moet ik er toch op wijzen, dat
ik veel onontbeerlijker was voor mijn meester,
dan jullie voor je Jantjes....”
„Je bedoelt," zei de katoenen paraplu, die er
zichtbaar behagen in schepte, dat haar zijden
collega eens op haar nummer werd gezet, „dat
hoe grooter het verlies, hoe grooter de zorge
loosheid, en dat Oom Wijsheid daarom meer te
laken is dan onze kleine baasjes?”
Maar de bril gaf geen antwoord, want op het
zelfde oogenblik werd de deur geopend en
kwam er een heer binnen, die klaarblijkelijk erg
moeilijk kon zien. Nadat Oom Wijsheid eenige
woorden tegen den beambte had gezegd, werd
de bril van de plank genomen en aan den ge
leerde, die overgelukkig was zijn eigendom weer
terug te hebben, overhandigd.
Nog eer hij de kamer had verlaten, trad
een dame met een klein jongetje binnen om na
eenige oogenblikken met de zijden paraplu
verdwijnen.
„Goeden dag,” snikte het katoenen regen
scherm. „Help me wenschen, dat het den vol
genden keer mijn beurt is.”
Gelukkig voor haar werd zij inderdaad
„En dat ellendige kwaken van die dieren
maakt me zoo vreeselijk nerveus!” riep me
vrouw uit.
„We blijven hier geen uur langer wonen!"
besliste mijnheer Hage dis. „Ik ga naar een an
dere woning uitzien!”
Zoo gezegd, zoo gedaan. Midden in den nacht
kroop hij op het dak van zijn rotswoning, nam
daarop een flinken sprong en had den rand van
het bassin bereikt. Met zijn rug tilde hij den
dradenhemel op en voelde plotseling, hoe hij
met een harden slag beneden terecht kwam. Ge
lukkig deed hij zich geen pijn
hij verder.
„Wat is dat hier voor een
Geen water, geen planten en
waarin ik haast geen adem kan halen,” brom
de hij.
Plotseling gebeurde er
Een groot, harig monster
brommend en
tong, die uit den muil
over den rug van
gek te worden van
monster zijn voorpoot opmeer zag de hage
dis niet. Hij hoorde alleen nog maar, als in een
droom, een stem, die riep: „Fikkie, Fikkie kom
direct hier!” Toen viel mijnheer Hagedis flauw.
Toen hij bijkwam, bevond hij zich weer in
het hem zoo bekende aquarium, terwijl zijn
vrouw en kinderen over hem heen gebogen
stonden. Ook mijnheer Aal kronkelde naar hem
toe en vroeg bezorgd: „Er is U toch niets ern
stigs overkomen, mijnheer Hagedis?” Daarop
kwamen de twee kikvorschen aan en vroegen be
scheiden: „Kunnen wij U misschien met het een
of ander helpen?”
Mijnheer Hagedis weerde hen uit de
te af. Toch deed de belangstelling hem goed
hij zei tot zijn
woning is een lastig
kan niet
Laten we
de nieuwe huurders, al zijn
dinairder dan wij, want
krijg ik zulk gepeupel als huurders. Moet ik- daan gaan, zouden we misschien
dat nu maar allemaal toelaten?" in den drop komen."