Zoffidefflirge Weretdem 2 Mi ver- ER ZIJN PLANETEN, DIE DRIE EN MEER ZONNEN AAN HUN HEMEL HEBBEN STAAN 15 - wegen op de van hetgeen zij op ons voorkomen, in zon, drie van derge- onzen hemel hadden die zonnen dan nog van verschillende grootte, kleur en lichtsterkte wa ren, terwijl zij op de meest verschillende tijden zouden op- en ondergaan. En toch zijn er van zulke „werelden”, want het getal der dubbel- en drie-dubbel-zonnen is buitengewoon groot. Alle vaste sterren zijn, zooals we weten, verre zonnen, en onze eigen zon zou, van Sirius af gezien, ook slechts een vaste ster aan den hemel zijn. Met den sterrenkijker zien wij nu, dat zeer veel van deze vaste sterrenzonnen uit twee, drie, vier, ja in sommige gevallen uit nog meer afzonderlijke zonnen bestaan, die om elkaar loopen en die zóó dicht bij elkaar staan, dat hun licht van één ster afkomstig schijnt. Daar de afzonderlijke zonnen van zeer verschillende grootte en tem peratuur zijn, hebben zij vaak verscheidene kleuren; de ster Alamak in het sterrenbeeld An dromeda bijvoorbeeld bestaat uit één rood achtige, één kleinere blauw-witte zon en één nog kleinere gele. Indien de aarde een planeet van deze ster was, dan hadden wij dus drie zonnen aan onzen hemel staan, en alles en ieder een op onze wereld zou anders zijn. Er is niet veel fantasie voor noodig om zich dit voor te stellen, want verlichting, verwarming, verdeeling der dagen, ja, het gansche wereldbeeld zou zich veranderen. Het is duidelijk, dat de verlichtingsomstandig- heden het leven op een wereld ten sterkste be ïnvloeden. Zoowel de dag als het jaar van onze aarde zijn voor de ontwikkeling van het leven gunstig. Heel anders ziet het er reeds op de maan uit, die slechts in een maand éénmaal om haar as draait, terwijl onze aarde dit in vier en twintig uur doet. Ieder punt op de maan heeft kilo wegen; hij zou zijn arm niet kunnen op tillen en onder zijn eigen gewicht in elkaar stor ten. Op de maan zou deze zelfde mensch echter slechts twaalf kilo wegen en zou hij in staat zijn ongeloofelijke athletische kunststukken te ver richten, want alle voorwerpen wegen op maan slechts een zesde deel -k~*- aarde wegen. De maan is echter nog een reuzin tegenover sommige andere hemellichamen, die wij in de laatste jaren met behulp van onze kolossale te lescopen of langs fotografischen weg in de wereldruimte hebben ontdekt. Tusschen de pla neet Mars en Jupiter cirkelden duizenden dwerg sterren om de zon, die wij planetoïden noemen; één van hen, de planetoid „Hamiltonia”, die met behulp van den machtigen sterrenkijker der Lick-Sterrenwacht op den Mount Hamilton in Californië werd ontdekt, heeft slechts een dia meter van 5 kilometer, zoodat een goede tippe laar haar in even drie uur om kan wandelen. Daar zouden we een zóó gering gewicht hebben, dat wij met evenveel gemak over een hoogte als den Dom te Utrecht zouden kunnen sprin gen als we het nu over een tafel doen. In den laatsten tijd zijn zelfs planetoïden ontdekt, die nóg kleiner zijn. Een wielrijder zou op deze miniatuurwerelden in den tijd van vijf minuten van de eene pool naar de andere kunnen komen, en als wij daar een Eiffeltoren zouden oprich ten, zou de heele ster één halven slag omdraai en, zoodat de toren aan den onderkant kwam te hangen! Menschap zooals wij zouden er daar om niet kunnen wonen, doch het is dan ook waarschijnlijk, dat deze planetoïden slechts kale mineraalmassa’s zijn, zonder lucht en water, en niet in staat de gassen van een atmosfeer vast te houden. Naast deze kleine hemellichamen zijn er ook ware reuzen. De ster Antares bijvoorbeeld is zóó groot, dat onze zon, indien wij haar naast deze ster plaatsen, zich tot haar zou verhouden als een vlieg tot een olifant! Ook kolossaal „zware” sterren zijn er, die zóó’n enorme dicht heid hebben, dat één kubieke centimeter van hun materie drie en een halve centenaar weegt, zoodat zoo n klein stukje zelfs door een reus niet te tillen zou zijn! hierdoor veertien dagen dag met een steeds stijgende zonnehitte, waarna de nacht van veer tien dagen komt met een koude, die alles doet verstarren. Op de planeet Jupiter daarentegen duurt de dag slechts tien uur, namelijk vijf uur zonneschijn en vijf uur nacht. Daartegenover staat echter, dat een jaar bijna twaalfmaal zoo lang duurt als op onze aarde; op de planeet Uranus, die zeer ver van de zon verwijderd is, kunnen wij zelfs maar één jaar oud worden, want deze ster heeft vier en tachtig maal meer tijd noodig voor haar omwenteling om de zon dan onze aarde. Werd de mensch op Uranus dus niet ouder dan vier en tachtig jaar, dan zou hij maar één zomer en één winter kunnen mee maken. De toestand is echter nog veel zonder linger. De as, waarom deze verre planeet draait, heeft zóó'n stand, dat verscheidene plaatsen van deze wereld twee en veertig jaren ononder broken dag hebben en andere daarentegen twee en veertig jaren nacht. Indien wij pech hadden en daar geboren waren, terwijl het juist nacht was geworden, dan zouden wij twee en veertig jaar moeten hebben wachten eer het weer dag was. Een zonderlinge wereld, waarop men op ruim veertigjarigen leeftijd voor het eerst de zon ziet! Laten we eens even aannemen, dat er men- schelijke wezens op de planeten woonden; wat voor organen zouden zij dan moeten hebben? Uranus ontvangt vierhonderd maal, Neptunus negenhonderd maal, Pluto zelfs achttienhonderd maal minder licht en warmte van de zon dan wij! Misschien hebben deze eventueele bewoners wel oogen zoo groot als soepborden, misschien echter zijn ze ook wel zoo blind als mollen en bezitten zij in ruil voor oogen tastorganen, die hen in staat stellen te voelen wat wij zien. Maar hoe heel anders moet dan hun wereld zijn, in vergelijking met de onze! Merkwaardige verschillen ontstaan er ook op de onderscheidene hemellichamen door het feit, dat zij niet allemaal even groot zijn. Hoe groo- ter een ster is, hoe sterker zij alle lichamen aantrekt, die zich op haar bevinden, hoe meer gewicht deze dus bekomen. Op den reuzen bol der zon zou een mensch, die op aarde vijf enzeventig kilo weegt, meer dan tweeduizend al, dat de hoog; in de gematigde zonen, die breedten, welke even ver van de aan den aequator als van de \y1en heeft onze aarde wel eens „de beste van alle denkbare werelden” genoemd, en misschien is zij dit werkelijk. Wel is waar heeft de moderne astronomie ons geleerd, dat er in het heelal nog duizenden en duizenden an dere hemellichamen zijn, maar dat wij ons op een van hen behaaglijken zouden voelen dan op onze aloude moeder aarde, dat moet nog be wezen worden, hoezeer men ook vaak op onze planeet schimpt! Het is zeker geen toeval, dat de hoogste cul tuur op aarde is ontstaan dus op laaiende zonnehitte verstarde ijsvelden der beide polen verwij derd zijn. Evenmin mag men het echter toeval noemen, dat op onze aarde in haar geheel het leven zulk een hoogen vorm heeft kunnen be reiken als waarvan wij ons dagelijks kunnen overtuigen wanneer wij oogen en ooren open houden. De aarde staat namelijk op een plaats in»het rijk van onze zon, die gunstig is gelegen: niet te dicht bij den gloeiend heeten zonnebol, maar ook niet te ver er van af. De verwarming en verlichting, die wij van de zon ontvangen, zijn gunstig voor de ontwikkeling van het leven op onze aarde. Op de planeet Mercurius bij voorbeeld heerscht steeds een niet te verdragen hitte, terwijl op Neptunus een ijzige koude en diepe duisternis zijn. Natuurlijk: niemand kan met zekerheid beweren, dat op andere pla neten van ons zonnestelsel géén leven zou kun nen bestaan, maar het is toch minstens zeer on waarschijnlijk, dat dit eventueele leven in band met daar heerschende omstandigheden een zóó hoogen vorm bereiken kon als op onze aar de. Daarom is het zeker niet onmogelijk, dat onze aarde de beste aller werelden is althans binnen ons planetenstelsel. Het verwekt geen verwondering, dat er onder de ontelbare sterren zonderlinge werelden zijn of beter gezegd, werelden, waarop volgens ons menschen, zeer zonderlinge toestanden bestaan, want men moet nooit vergeten, dat het leven zich steeds zou aanpassen aan de toestanden, welke op die andere planeten heerschen, en dat een mensch, die op Mercurius of op Neptunus zou wonen, de toestanden op onze aarde min stens voor even zonderling zou houden, als wij de toestanden op zijn planeet. De omgeving waarin een visch leeft, is niet te vergelijken met die van een vogel. Hoe zonderling zou het dien wij inplaats van een lijke hemellichamen aan staan, vooral wanneer

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 15