IDE 1KWAEEE EN IDE EEEEIJ1KE TYPISTE
1
r 1
EEN COMPLEET, VROOLIJK VERHAAL.
ik..
OUDE HUIZEN IN ROUAAN (Fr.).
6
*1
J
J
chai
fout
lijk
ken.
J
4
zout
schr
pelij
wan
hij I
„G
„J<
„W
„H
„e:
,Ja^
iemand binnenkwam
op de
mr.
Helen
was
en
nie
jes
hoi
gei
ma
00f
alsi
n
zel<
pra
U
Soi
zeg
nog
gehouden hebt,
Vvaicii7 4-ci z,c7 ,,uan z.ai
sparen om mij ontslag te
wel nu, direct. En dan
nemen, die wel typen kan,
steek van i
ze met
erg
gez
tjes
77'
ven
77‘
bric
en i
den
haa
kon
keli
ik n
„N
huik
sapp
Fiek
Jo
moei
houc
Mi
macl
kant<
Hij
einde
buite
Richt
kijkei
„O
telde*
zich
„Ik
bloze
„Ze
„Ze
wond
verdr
Joh
hij.
Ja
met 1
„W
„Ee
reet
Dat v
„Pi<
„Ja
haar
linget
beter
Hyde
„Mt
„Ne
kunne
Joh
privé-
dichts
maar
woorc
welke
zoo gemakkelijk als hij had gedacht, om zich
streng te houden.
„Ik., eh.. Nou ja, Helen, ik wou, dat je geen
bloemen meer hier bl*
„Houd je dan niet
onschuldig. „Ik wel, hoor. Ze maken het een
beetje gezellig."
„Mijn beste meisje, dat is het hem juist. Ik
je eens inzag, dat het hier een kantoor
boudoir is. De menschen komen hier
zaken te praten en niet voor een thee-
hier bracht."
van bloemen?" vroeg Helen
D. „Ik wel, hoor. Ze maken het
beetje gezellig."
„lYlljli uvölv llivujt, uat jo uvl
wou, dat je eens inzag, dat het hier
en geen
om over
visite.”
„De oude mr. Fenwick kwam hier toch ook
voor zaken?” vroeg Helen, na even te hebben
nagedacht.
„Ja, zeker,” gaf John toe.
De oude mr. Fenwick was zéker voor zaken
gekomen; hij had John Zelfs een veel grootere
order gegeven, dan deze had durven hopen. Wat
dit echter te maken had met de bloemen, be
greep hij niet, en hij zei dit aan Helen.
„Nou, hij bewonderde de bloemen,” antwoord
de het meisje. „Hij zei het mij. Hij zei, dat ze
hem deden denken aan de lente, ofschoon het
al herfst is! Hij zei, dat ik hem ook aan de lente
deed denken."
„Maar dat is brutaal!”
„O neen! Zóó bedoelde hij het niet. Het
een heel aardige oude man. Niet zoo stijf
waardig als sommige andere menschen."
„Dat kan wel,” zei John. „Maar daar hebben
we het nu niet over.”
„O, dat spijt me," zei Helen schuldbewust.
John begreep, dat hij zich niet zoo strak hield
als hij van plan was geweest. Hij schraapte zijn
keel en zei: „Maar afgescheiden van die bloemen,
is er nog iets, waar ik je over spreken wilde.”
,4a?”
John nam de
veel sterker. Ze
dat hij een vaas met bloemen had
a’
Ik zal wel weer moeten doen, wat ik al eiken
dag heb gedaan zoo lang je hier bent: ik zal ze
wel weer moeten tikken, zoodra je naar huis
bent."
„Meen je dat werkelijk?" Helen sloeg haar
handen voor haar oogen en begon te schreien.
„O, hemel!" riep John. „Toe, Helen, hoor
eens.
„J-ja?” snikte Helen, hem (hoewel hij het niet
wist) door haar vingers heen aankijkend.
„Ik woudat je je wat beheerschte! Ver
onderstel eens, dat er
De opening tusschen haar vingers, waardoor
zij hem ongemerkt had gadegeslagen, werd ge
sloten. „En., en ik heb zoo mijn best gedaan..”
„Om ’s hemels wil..” smeekte John.
„Ik deug nergens voor," snikte Helen,
om heb je me niet weggestuurd...."
„Dat kon ik toch niet.”
„Waarom niet?" vroeg Helen, terwijl haar hart
vol verwachting klopte.
„Omdat ik je vader beloofde.."
In één seconde stond Helen naast haar stoel
en keek den jongeman vóór haar met gevaarlijk
gloeiende oogen aan. „Als je mij alleen maar
gehouden hebt, omdat onze vaders vrienden
waren,” zei ze, „dan zal ik je de moeite be
geven. Dan ga ik zelf
kan je iemand anders
maar die er zich
geen steek van aantrekt of je kantoor er af
schuwelijk uitziet of niet, en of je jasje ge
scheurd is.
Bij de laatste woorden was zij door de deur
verdwenen, John tè verbaasd achterlatend om
een woord te kunnen uiten. Pas toen de buiten
deur van het kantoor met een slag in het slot
viel, kwam hij wat tot zichzelf. „O hemel," sta
melde hij toen, terwijl hij zich in zijn stoel liet
vallen en nerveus met zijn vingers door zijn
haar woelde.
Den volgenden morgen zag Johns kantoor er
somber uit. Den vorigen avond was hij naar het
pension gegaan, waar Helen op kamers woonde,
maar het eenige wat de hospita hem had kunnen
mededeelen, was, dat zij thuis was gekomen,
haar koffers gepakt en haar rekening betaald
had, en toen voorgoed verdwenen was. Waar
zij heen was gegaan, wist de hospita echter niet.
Teleurgesteld was John naar zijn huis gegaan.
De bloemen stonden nog op zijn bureau in
het leege vaasje. Ze waren verdord en schenen
zich wonderwel bij de sfeer, die op het kantoor
heerschte, aan te passen. John keek er eenige
oogenblikken naar, terwijl zijn voorhoofd zich
fronste. Toen nam hij ze uit de vaas en legde
ze in een la van zijn bureau. Per slot van reke
ning had Helen de bloemen toch met een goede
bedoeling bij hem neergezet, en hij kon het niet
over zich verkrijgen, ze aan den vuilnisman mee
te geven
Treurig gestemd zette hij zich aan zijn werk.
Hij zat echter nog geen vijf minuten, toen er
werd getikt. Hij stond op, deed de deur open
en.
„Miss Smith!" stamelde hij verbaasd.
Het was niet Helen, die op den drempel stond.
Het was de uitstekende typiste miss Jane Smith
„Leelijke Jane”, noemde John haar altijd bij
zichzelf de typiste, die hij had ontslagen om
plaats te maken voor Helen. Ze was kort en lee-
lijk, en haar leelijkheid werd niet verminderd
door den grooten, zwarten uilebril, dien zij droeg.
Toen John de deur opende, glimlachte
een breeden grijns.
„Goeden morgen,
kwam hier langs, en
getypte brieven en voelde zich
kon hèm de schuld geven, om
omgegooid;
zij kon hèm verwijten, dat hij niet zoo vriende
lijk was als de oude mr. Fenwick, maar dat de
brieven slecht getypt waren, dat kon ze hem
niet verwijten. „Het gaat over deze brieven,"
zei hij.
„Ik ga een boel beter tikken, hè?” zei ze op
timistisch.
„Beter?" viel John verbaasd uit. „Ik geloof,
dat je het veel slechter doet dan in het begin.
Kijk eens, kan ik zulke brieven wegsturen?"
Hij duwde de twee brieven, die hij terzijde
had geschoven, in haar hand.
„Het spijt me,” zei ze na eenige seconden te
hebben nagedacht. „Ik zal ze wel overtikken.
En ik zal het erg goed doen."
Indien John de uitdrukking op haar gezicht
had gezien, zou hij waarschijnlijk hebben ge
zegd, dat de brieven er niet op aankwamen, en
hij zou ze zelf in stilte, als zij weg was, hebben
over getikt. Maar in plaats van naar haar ge
zichtje keek hij naar de andere brieven op zijn
bureau en zei: „Of je ze over tikt, geeft me niets.
„Geachte heer?
Inantwoord op uw breif van giste ren, hebben
wij De eer u mede te deellen, dat de saak in
kwestie onze volle aandacht....”
Mr. John Fielding las niet verder. In plaats
daarvan zuchtte hij geduldig, legde het nogal
excentrieke staaltje van de tikkunst zijner ty
piste terzijde en nam den eerstvolgenden brief
van den stapel, die op zijn handteekening
wachtte.
„Geachte heer, Ik kam inhet bezit Van uw
Brief.
John zuchtte andermaal, ofschoon niet zoo
geduldig, en wierp den brief kwaad neer. Hier
door gooide hij een vaasje met bloemen om,
dat op zijn bureau stond. Er was nu niets ge
duldigs meer te bespeuren in de woorden, die
hij uitte, toen hij zijn zakdoek kreeg en op de
onhandigste manier, die men zich kan denken,
het water begon op te nemen, dat over zijn pa
pieren liep.
Er werd getikt en een meisje trad binnen.
Zooals zij in de opening van de deur stond,
vormde zij een aanblik, die het hart van ieder
een zou hebben verheugd van iedereen, met
uitzondering dan van John. Hij scheen veeleer
teleurgesteld dan verheugd toen hij haar zag.
Terwijl hij iets onverstaanbaars bromde, ging
hij voort het water van zijn bureau op te nemen.
Het meisje overzag de situatie met één oog
opslag.
„U maakt het veel erger!” zei ze. „Laat mij
het maar even doen.”
Ze trok een lade open, en haalde er een doek
uit. Toen duwde zij John vriendelijk doch be
slist opzij en begon de aangerichte schade zoo
veel mogelijk te herstellen.
John keek naar haar, terwijl zij het water van
zijn papieren veegde en deze daarna voorzichtig
te drogen legde. Menige man zou met welge
vallen haar zachte, blanke handen hebben gade
geslagen, terwijl zij met dat werkje bezig was,
maar John deed dit niet.
In het gewone doen was hij niet ongevoelig
voor vrouwelijk schoon, want hij verschilde niet
veel van andere jongemannen. Maar op het
oogenblik had hij het gevoel, een martelaar te
zijn.
Hij vond het prettig, een martelaar te zijn.
Het schonk hem een soort voldoening. Menig
een, zoo dacht hij, zou hebben geweigerd, toen
de oude Richards hem vroeg, zijn dochter op
kantoor te nemen en haar eenige kennis van
kantoorwerkzaamheden bij te brengen. Maar
zoo was John niet. Richards was n oude vriend
van zijn vader, en zijn dochter was heelemaal
van Somerset gekomen en had niemand in Lon
den, die zich om haar bekommerde. John was
de goedhartigheid in persoon, en daarom had
hij, met oneindige betuigingen van leedwezen,
zijn uitstekende typiste ontslagen en Helen
Richards in haar plaats geïnstalleerd. En nu
leed hij voor zijn goedheid.
Niet, dat Helen geen aardig meisje was. O
ja! Ze was echter niet het goede type voor een
kantoor. Ze was veeleer geschikt om huis, dan
om boek te houden, en ze paste beter achter
een naai- dan achter een schrijfmachine. Dat
was natuurlijk niet haar schuld; maar daar werd
het geval voor John niet beter door. Hij was
eigenlijk nog niet eens hersteld van den schrik,
die hem den vorigen dag gewoonweg sprake
loos had gemaakt, toen hij, het kantoor binnen
komend, had gezien, hoe zij een scheurtje zat
te naaien in het oude jasje, dat hij altijd bij zijn
werk droeg’.
„Ziezoo, zei Helen triomfantelijk, toen zij de
bloemen in het leege vaasje had gezet en den
doek over den radiator te drogen had gehangen.
„Dat is weer in orde. Wat maken mannen toch
een rommel!"
„Mijn beste miss Richards...." begon John.
„Ik heb je al verscheidene keeren gevraagd,”
viel Helen hem verwijtend in de rede, „om me
Helen te noemen! Miss Richards klinkt zoo stijf,
terwijl onze vaders zulke goede vrienden
waren.”
„Nou, goed dan, mijn beste.,
eh.
„Zóó is het beter.”
„Ik wou, dat je mij niet telkens in de rede
viel.. Ik wil., dat wil zeggen....” Het was niet
Fielding,” zei ze. ,4
.B„, v... dacht, ik zal eens vragen
hoe de nieuwe typiste het maakt. Misschien kan
ik haar nog ergens mee helpen....’
„Ehehze is er niet meer," zei John nogal
schaapachtig.
Miss Smith zette groote oogen op van verba
zing. „Is ze er niet meer! Dat is lastig voor u.
„Heel lastig,” bekende John. Hij keek naar den
stapel brieven, die op beantwoording,, wachtten.
„Ik heb juist zooveel correspondentie."
„Sjonges!” zei miss Smith symphatiek, naar
den stapel kijkend.
John kreeg een idee. „Wat ik zeggen wilde,
merkte hij op, „hebt u al een andere betrek
king?"
„Neen,” antwoordde miss Smith. „Ik heb nog