1. IK den nadat der (Wordt vervolgd). sn at at an gaf dit biljet reusachtigen inkt- r dezen vijgeboom Angkor, Fransch nog zij e- •i- >P id f e- m n. id sr lij ar r- el n, as te Tt Ir. el ij- n- e- m li- ot wees hem een vraag van tac- een er beschikbaar Als de vangarmen van een visch slingeren de wortels van zich om een tempeltje te j Indo-China. Een kwartier vóór het station uit een loket een kaartje naar snelle verbinding en slechts te telefoneeren naar het Pennsylvania- Hotel," zei hij. „En anders...," Er verscheen een flauwe glimlach op zijn ernstig, gezicht. „En anders kunt u 23.T7 opbellen. De lijn is op uw verzoek gereserveerd." Lefferts keek even aandachtig naar de asch van zijn sigaret. „Drie en twintigzeventien,” mompelde hij. Toen keek hij plotseling op. „Onze man moet nu spoedig hier zijn,” zei hij bruusk. Hij had gelijk. Om twee minuten over achten verscheen Guido: een jongeman, in de kracht van zijn leven, met schuwe, achterdochtige ma nieren, onverschillig en toch nieuwsgierig naar hetgeen er van hem verlangd werd. Van onder zijn donkere, borstelige wenkbrau wen keek hij onderzoekend om zich heen. Klaarblijkelijk had hij zich voor dit onderhoud, dat hem twintig dollar zou opbrengen, opzette- 3 bezoekers. „Vier in de hall, den ingang." „Prachtig. En hoeveel zijn voor den overval?" „Zestig." Lefferts knikte. „Indien ik hen eens vlug noo- dig mocht hebben....” begon hij. De jongeman begreep hem direct. „U hebt lijk geschoren en behoorlijk gewasschen. Zijn min of meer frisch uiterlijk was althans in ster ke tegenspraak met de vuile, afgedragen kleeren, die hij aan had. Hij scheen niet heelemaal nuchter; misschien had hij alvast een paar ste vige borrels gedronken op zijn buitenkansje. Lefferts trad joviaal op hem toe en een stoel. En nog voordat hij hem had gesteld, hield Guido reeds het biljet twintig dollar in zijn hand. Hetgeen zeer tisch van Lefferts was, en bewees, dat hij buitengewone menschenkennis bezat, want het wantrouwen was op hetzelfde moment als sneeuw voor de zon bij den jongen Italiaan ver dwenen. „Voor je moeite.,... omdat je hier gekomen bent," zei Lefferts, terwijl Guido met een bree- den grijns om zijn lippen het biljet in zijn zak deed verdwijnen. „En nu Zijn toon was opeens geheel veranderd; van vriendelijk-hartelijk was hij plotseling bevelend- streng geworden. Guido keek hem dan ook ver baasd aan, terwijl Lefferts verder ging: „Ik wil de graag, dat je ons hielp. Vertel ons, wat je weet van capitano Aprano." Deze woorden verbaasden Guido in geen en kel opzicht. Waarschijnlijk was hij door den barhouder reeds voorbereid op hetgeen men van hem verlangde. Tóch fronste hij even zijn voorhoofd, alvorens te antwoorden: „Wat ik weet? Bijna niets. „Vertel ons dat dan maar. Waar woont hij?” „Op zijn schip. Dat wil zeggen: voordat het in brand vloog.” „En nu?" „Hoe weet ik het? Ik weet niet, waar hij heen gegaan is.” „Zoo. Weet je ook niet, waar Lucia Maria is?” Het bloed steeg Guido bij deze vraag naar de wangen. „Neen," viel hij bits uit, terwijl zijn oogen vuur schenen te schieten. „Neen. Misschien is ze wel bij Aprano." Gedurende misschien een paar seconden keek Lefferts strak in de schitterende oogen van den jongeman tegenover, zich. Toen zei hij kalm: „Misschien kun je mij de namen noemen van eenige vrienden van Aprano? „Neen.’ De kleine oogjes keken nieuwsgierigen vreemde achterdochtig aan. „Zoo. Kun je me niets van hem vertellen?" De ander haalde zijn schouders op. Hij be greep, dat Lefferts op de een of andere ge heimzinnige wijze iets met de politie uitstaande had, en dat het wel eens moeilijkheden voor hem kon opleveren, indien hij al te mededeel zaam was. Daarom besloot hij, niet meer te zeg gen, dan strikt noodzakelijk was, om niet den indruk te wekken, dat hij opzettelijk iets ver zweeg. „Niet veel, signor,” antwoordde hij. „Guido werkt af en toe in de haven. Meestentijds doet hij echter niets.” „Komt hij vaak hier?" „Als-ie geld heeft gewoonlijk iederen avond." „Was hij verliefd op Lucia?” „Dat zou ik denken!” viel de waard grijn zend uit. „Hoezoo?" Opeens begreep de ander, dat hij misschien wat te veel gezegd had, maar hij kon nu niet meer terugkrabbelen, en daarom zei hij min of meer onwillig: „Nou, omdat hij met dien Apra no gevochten heeft, toen die er met haar van door gingHij is toen een paar weken lang niet boven water geweest en we dachten alle maal, dat hij een eind aan zijn leven had ge maakt." „Weet je niét waar die Guido woont?” „Neen, signor. Hij logeert nu eens in dit, dan weer in dat logement Lefferts dacht even na. Toen vroeg hij: „Wan neer denk je, dat hij weer hier komt?” „O, misschien vanavond al wel...-.” „Goed.” Lefferts haalde een kaartje uit zijn portefeuille en gaf dit aan den barhouder, te gelijk met een biljet van tien dollar. „Geef dit kaartje aan Guido,” zei hij toen. „En zeg hem, dat hij twintig dollar kan verdienen, indien hij vanavond om acht uur even bij me wil komen. Ik zal in mijn hotel zijn....” De barhouder kon zijn oogen haast niet ge- looven, toen hij het biljet van tien dollar in zijn hand zag. Hij stamelde een bedankje en borg het haastig weg. „Ik zal er voor zorgen, signor,” zei hij onderwijl. „Ik zal er voor zorgen! En u kunt er van opaan, dat hij komtVoor twin tig dollar zou Guido wel naar het andere eind van de wereld willen komen....” EEN MERKWAARDIG VOORBEELD VAN ZUID-ARABISCHE BOUWKUNST: het kasteel van den Sultan van Seyun in den Hadramaut. In de benedenste vertrekken bevinden zich de stallen en het logies voor het dienstpersoneel; in de bovenste, die glinsteren als wit marmer, woont de sultan met zijn familie. later stapte de Engelschman taxi en kocht aan het Joliet. Dank zij een zijn aangeboren handig heid om op vlugge wijze vriendschappelijke re laties aan te knoopen, was hij ongeveer een uur, vóórdat hij Guido verwachten kon, in zijn hotel terug. Om tien minuten over halfacht had hij ge geten en terwijl hij daarna onder het genot van een geurige sigaret rustig op zijn kamer zat, overdacht hij, dat het niet lang meer zou duren, of er zou een belangrijk hoofdstuk worden toe gevoegd aan de crimiheele geschiedenis van Chicago Vijf minuten vóór achten ontving hij twee bezoekers inspecteurs in burgerkleeren. Lef ferts begroette hen hartelijk. Het waren jonge mannen, met ernstige gezichten, en fronsten hun voorhoofd, toen zij hoorden hoe gewichtig de taak was, die op hen wachtte. De inspecteur sloot de deur achter hen, en i zij plaats hadden genomen, vroeg hij: „Hoeveel mannen hebt u beneden? „Zeven, mr. Lefferts,” antwoordde een en drie buiten voor KI

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1932 | | pagina 3