DIE ID IE K, W IE D IE IL ID fe'K 11 MliUt'i Botsing tusschen de aarde en een planeet. Naar een Fransche plaat uit het einde der 18e eeuw. DE ONDERGANG DER WERELD. Zoo stelde de po pulaire Fransche astronoom C. Flammarion zich vijftig jaar geleden het einde voor van het leven op aarde. Het laatste menschenpaar heeft den be vriezingsdood gevonden. komen, zou het wel kunnen gebeuren, dat ook onze aardbol in zoo’n geval smolt. Aan het leven op onze planeet zou dan een catastrophaal einde zijn gekomen. Of zooiets al eens gebeurd is? Wie zal het weten? Interessant is.in dit ver band zeker, dat de Babyloniërs, Egyptenaren en Indiërs stellig geloofden, dat het leven op aarde na „langen tijd" door een wereldbrand steeds weer onmogelijk gemaakt werd om telkens op nieuw uit de asch te herrijzen. Het einde van het leven op onze planeet moet in ieder geval dan zijn aangebroken, indien de ster, die het leven op aarde uitsluitend mo gelijk maakt, de zon, afgekoeld is. Wij zeiden reeds hierboven, dat ook de sterren hun levens geschiedenis hebben; aan het firmament staan zonnen van iedere ontwikkelingsphase; ook uit gedoofde sterren zijn er in het heelal, al kun nen wij die slechts onder bepaalde omstandig heden zien. Dat ook onze zon eenmaal haar energie afgegeven moet hebben, is ten slotte vanzelfsprekend. Langen tijd was het voor de wetenschap een raadsel, dat de temperatuur van de zon niet veel sneller verminderde dan het geval bleek. Pas de nieuwere physikalische ontdekkingen hebben geconstateerd, dat de sterren zelf, inwendig, een energiebron bezit ten, en zij hebben tegelijkertijd aangetoond, dat ónze zon ons nog milliarden jaren lang licht en warmte zal geven. Dat ook de zon echter eens in een dieprooden gloed zal uitdooven, is niettemin zeker. Wat wij, huiverend van ont zag, milliarden jaren noemen, is een polsslag in de eeuwigheid. Intusschen duurt het nog wel „een poosje", eer de zon als een zwarte bol door de wereld ruimte zal suizen, en het is dan ook zeer waar schijnlijk, dat het leven op aarde vóór dien tijd reeds door andere oorzaken onmogelijk zal zijn geworden. De maan, die doode, uitgestor ven wereld, „onze trouwe wachter", is het, die misschien ons lot bezegelen zal. Hoe dat mo gelijk is? Het is eigenlijk een eenvoudige ge schiedenis. We weten, dat de maan zoo dicht bij ons staat, dat z ij het in hoofdzaak is, die door haar aantrekkingskracht het verschijnsel van eb en vloed bewerkt. Zij trekt de machtige golvenbergen der oceanen tot zich omhoog. Daar de aarde echter om haar as wentelt en dit veel sneller doet dan de maan om de aarde draait, blijven deze vloedbergen bij de be weging der aarde om haar as ten achter, of juister gezegd: de vloedbergen rollen, in tegen gestelde richting van de beweging der aarde, om haar heen. Hierdoor ontstaat een soort temmende invloed op de beweging der aarde om haar as, die zich na millioenen jaren dui delijk merkbaar zal maken. Langzaam, heel langzaam, vermindert de snelheid der aswente ling van onze planeet, langzaam, heel langzaam neemt de lengte van den aarde-dag toe tot deze eindelijk net zoo lang zal duren als de tijd, dien de maan noodig heeft om haar tocht om de aarde te volbrengen, namelijk ongeveer een maand. Dan zullen wij veertien dagen zonne schijn en hitte hebben, tijdens welke de tempe ratuur op aarde het kookpunt zal overschrij den, terwijl er de andere veertien dagen een ijskoude nacht zal heerschen. Tegen dergelijke tegenstellingen is natuurlijk geen enkel hooger levend organisme bestand. Maar ook de oceanen en de ons omringende atmosfeer zul len door deze temperatuurswisselingen zoodanig en grondig omgevormd worden, dat er geen sprake meer van kan zijn, dat zij ons leven in een eeuwigen kringloop kunnen stimuleeren, zooals zij thans doen. Voor alle hooger staande wezens zou dan de jongste dag zijn aangebro ken, de aarde zou in dezelfde omstandigheden verkeeren als de maan, die ook vroeger een snelleren omloopstijd had en door de rem mende werking van onze planeet in haar hui- digen toestand is geraakt. Zoo ziet men, dat zelfs in het heelal de strijd om het bestaan heerscht en dat de maan zeer waarschijnlijk eens wraak zal nemen voor hetgeen de aarde -haar eenmaal heeft aan gedaan! T~'\e titel, die hierboven staat, is natuurlijk I I verkeerd. Van een ondergang der wereld kan niet wel sprake zijn. De uitdrukking stamt dan ook uit den. tijd, toen de mensch in zijn „overgroote bescheidenheid" de aarde nog voor de wereld hield en zichzelf voor haar middelpunt. Wij, menschen van dezen tijd, weten dat er een groot aantal van dergelijke planeten als onze aarde om de zon loopen, en we weten óók, dat er in het heelal milliarden van dergelijke zonnen gevonden worden, die allemaal het centrum zijn van een even kolos saal zonnestelsel als dat van ons. Wanneer men dan ook spreekt van een ondergang der wereld, bedoelt men daarmee, den ondergang van onze aarde. Zou het nu echter werkelijk mogelijk zijn, dat een zoo machtige ster als onze wereldbol, ten onder gaat, vernietigd wordt? Of, al zou dan onze aarde als hemellichaam intact blijven, zou het mogelijk zijn, dat al het leven op onze planeet verdelgd wordt? Inderdaad bestaan voor beide gevallen de mogelijkheden, en er kan wel nauwelijks twijfel over bestaan, dat eindelijk de tijd zal komen, waarop het leven op aarde onmogelijk zal zijn geworden. De eenige onzekerheid in dit verband is de tijds ruimte, die ons van dit oogenblik scheidt. Niets in het heelal is eeuwig onveranderlijk, en de moderne astro-physikalische ontdekkingen heb ben aangetoond, dat zelfs de sterren worden en vergaan zooals wij zelf, al zijn er ook on denkbaar lange perioden mee gemoeid eer een zon haar geweldige hoeveelheid energie heeft verbruikt. In vroeger tijden stelde men zich den onder gang der wereld, of zooals wij thans juister zeggen: den ondergang van het leven op aarde, robuster en eenvoudiger voor. Men geloofde namelijk aan een groote, plotselinge catastro phe. Eeuwen en eeuwen lang golden de ko meten, de zonderlinge staartsterren, die af en toe uit de oneindigheid van het heelal op ons afkomen, voor de gevaarlijke roovers onder de sterren, die den een of anderen dag ook onze aarde verslinden zouden. In de middeleeuwen, ja zelfs in den nieuwen tijd nog, had men een grooten angst voor de kometen. Talrijke ge schriften uit dien ouden tijd verhalen er ons van. Inderdaad zijn er toen ook een paar kolos sale kometen zichtbaar geweest, wier staarten zich langs den ganschen hemel afteekenden. Maandenlang stonden deze „monsters” schitte rend aan den hemel, als een dreigend mene thekel. En t is dan vaak voorgekomen, dat de boeren de akkers niet meer verzorgden, ver scheidene menschen zich van het leven beroof den, andereq al hun have en goed voor een appel en *een ei van de hand deden, omdat de komeet immers tóch den ondergang der wereld voorspelde! Gelukkig zijn wij thans niet meer zoo dwaas. Wij weten nu, dat een komeet, ver geleken met de aarde, slechts een zeer klein sterretje is, met slechts weinig massa, dat zelf gemakkelijk te vernietigen is en vanzelf ver gaat. De kern van een komeet bestaat uit niets anders dan kleine massa’s steen en mineralen, zooals ze af en toe als meteoren op onze aarde neerkomen. De staart echter, die pas ontstaat wanneer de komeet in de buurt van de zon komt, zoodat zij door deze verhit wordt, be staat uit bijzonder ijle gassen. Wel zou de aarde een komeet kunnen vernielen, maar nooit omgekeerd, al zou ook een botsing voor ons onaangename gevolgen kunnen hebben door de geweldige massa meteoorsteenen, die dan op ons neer zou komen. De gassen van den staart kunnen ons echter in geen enkel opzicht scha den; de aarde is reeds vaak midden door een kometenstaart gegaan zonder dat we er iets van merkten. Van de kometen dreigt ons dus, in tegenstel ling met hetgeen men vroeger geloofde, geen gevaar. Wel kan dit ontstaan door de omstan digheid, dat ons gansche zonnestelsel met een snelheid van twintig kilometer per seconde door het heelal suist. Alle sterren bewegen zich zoo, voor een deel zelfs met nog grootere snel heid, voort. Wel is waar liggen er enorme leege ruimten tusschen de afzonderlijke sterren, maar dit neemt niet weg, dat een ster na ver loop van milliarden jaren wel eens in de buurt van een andere ster zou kunnen komen. Bot singen zijn echter ook dan nog zeer onwaar schijnlijk, maar wanneer onze zon te dicht bij ’n andere zon zou komen, zou de aantrekkings kracht van deze tweede zon wel eens een ex plosie van onze eigen zon of omgekeerd natuurlijk! ten gevolge kunnen hebben. De astronoom kan dergelijke gebeurtenissen wel eens in het heelal gadeslaan. De een of andere zon lijkt -dan opeens eenige honderden malen grooter te worden. Ook catastrophen van anderen aard zijn ech ter mogelijk. Het heelal is gevuld met machtige, uitgestrekte wolken, die voor een deel van een gasachtige substantie zijn, voor een ander deel echter uit fijne stof bestaan. Het hangt geheel van de samenstelling, vóór alles echter van de dichtheid van zoo’n wolk af, wat er zou ge beuren, indien onze aarde er met een vaart van twintigmaal die van een granaat, middenin drong. Daar de koude en donkere meteoor steenen veranderen in een gloeiend-wit gas, zoodra ze met onze atmosfeer in aanraking

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1932 | | pagina 11