n
1
i
I
1
van
SLAGSCHADUWEN
1
1
1
I
c
g
jou is het niet zóó erg-....”
voor
i
1
i
1
1
I
1
t
F
ii
g
c
d
k
c
ik
al even
van zijn
Er kwam een humoristische tinteling in zijn
oogen. We konden elkaar duidelijk zien, want
we lagen met onze voeten naar elkaar toe. Ik
haatte op dat moment zijn oogenZe lach
ten me uitMaar eer ik iets kon zeggen,
begon hij reeds:
„Ja, Scott, voor
„Loop naar den duivel! Waarom is he,t
mij niet zoo erg?"
dicijnen heeft gestudeerd, gaat met haar mee, en laat Scott
gebonden in de tent liggen.
Eensklaps komt Sing, die achterdocht was gaan koesteren
en daarom niet van de thee heeft gedronken, de tent binnen
en bevrijdt Scott.
Ze besluiten O’Henry achterna te gaan en halen hem In bij
een kloof, waarvan de brug door de hevige regens is weg
geslagen. Scott ontdekt er miss Hidaro en eenige japanners,
die door Sing in bedwang worden gehouden met een reserve
revolver, die O’Henry niet in hun bagage gevonden had. Scott
legt miss Hidaro de situatie uit en verneemt dan van haar,
dat O’Henry den linkerkant op is gegaan om eenige mijlen
verder een brug over te gaan en dan Miss Hidaro langs een
touw naar den overkant te halen. Nu weet Sing een klein
stuk naar rechts een plaats, waar de kloof over te springen
is. Ze kunnen dus O’Henry voor komen. Miss Hidaro gaat
met hen mee en de Japanners worden met een prop in den
mond aan een boom vastgebonden. Ze passeeren veilig de
kloof en vervolgen den weg naar Hidaro's verblijfplaats.
Ze bereiken veilig Hidaro's woning, waar ze den ingenieur
uitgeput van pijn aantreffen. Scott helpt hem voorloopig, en
voegt zich dan bij Sing, die aan de ingangspoort van het huis
zit. Eensklaps zien ze in de verte O’Henry aankomen met
twee Japanners. Sing bedwelmt de bedienden van Hidaro en
in diens kamer wachten ze dan de komst van O’Henry af.
O'Henry, die niemand ziet, laat de zorg voor zijn muildieren
aan de twee Japanners over en treedt binnen. Scott houdt
hem met zijn wapen in bedwang, terwijl Sing naar de Japanners
gaat. Eensklaps klinkt een schot. De Japanners snellen de
binnenplaats af, doch een is geraakt en blijft liggen.
O’Henry gedraagt'zich als een man en gaat met Scott naar
Hidaro om dien te helpen.
Daarna worden de zaken besproken. O’Henry doet zoo’n
geweldig bod voor Hidaro’s uitvinding, dat Scott er niet
bovenuit kan gaan,
Scott stelt dan zijn voorwaarden, en Dr. Soengs zegel op
zijn credietbrief schijnt Hidaro wel vertrouwen te geven.
Deze wil echter nog niet beslissen en tot den volgenden
morgen wachten.
O’Henry en Scott zullen dien nacht samen slapen, Sing zal
zich bij de bedienden voegen om die In het oog te houden.
Als ze den volgenden morgen wakker worden ontdekken
Scott en O’Henry, dat ze b.iden gebonden zijn, en wel zoo
goed, dat ze zich onmogelijk bewegen kunnen of zich los
zouden kunnen maken. „Morgue,” zegt O’Henry.
„Wel, jij kunt het niet helpen, zie je, maar
ik lig- op de blaren, die ik mezelf gebrand heb,
zooals ik het zou willen noemen. De kwestie is
namelijk, dat ik twee van mijn mannetjes terug
heb gestuurd om Morgue tegemoet te gaan, en
hem hierheen te brengen. Samen met hem
wilde ik jou er uitwerken, begrijp je....? Nu,
dat is alles. De rest snap je wel. De schurk
heeft mijn Japs natuurlijk uit den weg geruimd
Een jong Europeesch journalist Scott, werkzaam in China,
wordt op zekeren dag bij zijn opdrachtgever geroepen, die
hem order geeft een uitvinding te bemachtigen, die gedaan
is door een Japanschen ingenieur in een lakfabriek der Ja
panners in Mandsjoerije.
De uitvinding is de z.g. doodende straal, een buisje geladen
met een geweldige hoeveelheid electriciteit, die in staat is
een geheele stad te verwoesten. Dr. Soeng, Scotts opdracht
gever, die behalve eigenaar van eenige groote kranten ook
aan het hoofd van een groot bankconcern en een uitgebreiden
spionnagedienst staatwil dit buisje voor zijn vaderland be
machtigen, daar hij weet dat de uitvinder het aan de meest
biedende mogendheid zal verkoopen -—Japan of Amerika die
het dan tegen China zal gebruiken.
De uitvinder, Hidaro, is na zijn ontdekking de bergen in
gegaan om verdere proeven te nemen en Dr. Soeng is door
zijn spionnen te weten gekomen, dat de Japansche regeering
agenten op onderzoek heeft uitgestuurd.
Dr. Soeng zal bekend maken, dat Scott jacht maakt op den
doodenden straal, om de aandacht af te leiden van twee andere
agenten, die Hidaro zoogenaamd namens de Japansche re
geering een buitensporig hoog bod doen voor de uitvinding.
Scott vertrekt om zijn opdracht uit te voeren. Onderweg
ontmoet hij reeds een zijner mededingers, den Eranschman
Morgue, die voor Japan „werkt”. Ook maakt hij kennis met
een zekeren O’Henry, een sympathieken lerschen avonturier.
Samen weten zij Morgue te verschalken en de bergen in te
trekken, waar Hidaro zich moet bevinden. Scott heeft de
beschikking gekregen over een idealen Chineeschen bediende,
Sing, die hem in dezen korten tijd reeds onschatbare dien
sten bewijst.
Op zekeren avond tracteert O’Henry op thee, maar na het
drinken blijven al Scotts mannen bedwelmd liggen. Scott zelf
heeft op Ó’Henry’s aanraden niet van de thee gedronken,
volgens diens zeggen omdat hij Scott een te aardigen kerel
vond. O’Henry is n.l. ook op jacht naar den doodenden
straal. Voor welke mogendheid hij arbeidt, weet Scott niet.
Hij heeft alleen verklaard voor 100.000 dollar te werken. Als
O’Henry's Japanners Scotts mannen gebonden hebben ver
schijnt er een dame in het kamp. Het blijkt Hidaro's zuster
Lydia te zijn, die om hulp komt vragen, daar haar broer zijn
schouderblad gebroken heeft. O’Henry, die eenige jaren me-
DE
h jouwe lezers beginnen hier:
en is vannacht in zijn eentje hierheen gekomen.
Toen heeft hij ons op de een of andere wijze
verdoofd en gebonden. Vat je?"
Er was nu niet veel meer te vatten. Ik zei
geen woord, maar ik geloof dat ik, als ik bij
hem had gekund, O’Henry een flink pak slaag
zou hebben gegeven! De uilskuiken, om Mor
gue in vertrouwen te nemen! Alsof hij niet op
zijn vingers had kunnen narekenen, dat hij er
zelf de dupe van zou worden! Opeens kreeg
ik een schok, en ik geloof, dat de kleuren me
hebben uitgeslagen! Had ik immers zelf niet
O’Henry aanvankelijk in het vertrouwen ge
nomen? Al had ik toen dan nog niet geweten,
dat hij evenals ik, op de vinding van Hidaro
uit was tóch was het even zoo goed dwaas
van me geweest! Hij had nu immers ook van
Sings handigheid geprofiteerd en als hij alleen
den strijd tegen Morgue en mij had moeten
voeren, was hij waarschijnlijk nu nog niet eens
bij Hidaro geweestIk had dus als het er
op aankwam niet veel reden om hem iets kwa
lijk te nemen. Hij had zelfs niet eens zóó dwaas
gehandeld als ik. Hij had slechts een wanho
pige poging gedaan, om mij te verslaan met
Morgues hulp. Dat hij er de dupe van was ge
worden, beteekende ten slotte niet zooveel voor
hem. Hij was stellig overtuigd geweest, dat zijn
zaak hopeloos stond, en hij had alles op alles ge
waagd. Hij stond tegenover Sing en mij geheel
alleen; dat hij hulp had gezocht bij Morgue,
was van zijn standpunt gezien werkelijk niet
zoo dom geweest.
„Je bent een uil geweest,” kon ik toch niet
nalaten op te merken.
O’Henry gichelde slechts. Hij had er na
tuurlijk schik in, dat ik er niet veel gunstiger
meer aan toe was dan hij. Hij had me mijn
voorsprong ontnomen, en dat moest hem
eenigszins getroost hebben, al kon hij het toch
stellig niet aangenaam vinden, dat het juist
Morgue was die mij voorloopig versla
gen had!
„Waar is Sing?” vroeg ik opeens.
„Weet ik niet. Er tusschenuitgeknepen, denk
ik. Hij zal ook in zijn slaap overvallen zijn!
Het kan me trouwens niet veel schelen, waar
Sing is. Liever zou ik weten, waar Morgue is.
En Hidaroen zijn zuster."
Hij had gelijk. Waar zou Morgue zijn, en
wat zou er van Hidaro en zijn zuster zijn ge
worden? Zouden die ook, evenals wij....? Ik
durfde die gedachte niet afmaken. Het was wan
hopig, om gedwongen te zijn, roerloos te blij
ven liggen, en te weten, dat Morgue misschien
óf op zijn gemak met Hidaro onderhandelde öf
....erger nog.... hem misschien net zoo in
zijn macht had als onsHem en zijn zuster
Ik geloof, dat ik van woede zoo hard op mijn
tanden knarstte, dat O’Henry het gehoord heeft.
Hij keek ten minste op en zag me met groote
oogen aanIk deed echter alsof ik hem niet
zag, maar staarde recht voor me uit.
Een paar minuten lagen we zoo, beiden zwij
gend, terwijl er allerlei onaangename gedach
ten in mijn brein rond woelden. Wat O’Henry
op die oogenblikken heeft gedacht, weet
niet, maar zijn overdenkingen waren
min, te oordeelen naar de uitdrukking
gezicht, van de prettigste soort.
Hoewel ik er het nuttelooze van te voren