Ik zag-, dat ik hem niet er geslapen?" van (Wordt nen. ijze na- ger nijn lem och uist sla- i zette zich hal- mij op n stapel enk ijn! aar is. wij- ch- nry ik en- zijn zou hebben. „Laten zei bij aag ïor- op er eeg me niet ge- ten, laro 'aas van een :ten ■ens er wa- ■aas ho rnet ge- oor zijn ge- reel rue, niet effen ont- blik en ge- an o den öf in t. nijn «ft. iote niet vervolgd) een een paar menschen zijn hier toch en je hoort of ziet niets van weer even een stilte tusschen een verduiveld rare boel, het lijkt wel alsof de heele wereld verder is uitgestorven. Nu is de wereld hier wel niet zoo groot,” vervolgde hij met grijns, „maar in ieder geval, hen O'Henry sprak mijn eigen gedachten uit, en ik zei hem dit. Toen viel er ons. Daarop zei O'Henry: „Het spijt me werkelijk meer dan ik je zeggen kan, Scott, dat ik me met dien Morgue heb ingelaten „Dat geloof ik graagHet is nooit ple zierig om in een put te vallen, dien je zelf hebt gegraven „Daarom spijt het me niet alléén,” antwoord de hij. „Het spijt me ook voor jou. Mijn kans is verkeken, dat begrijp ik maar al te goed nu, enwel, ik had jou liever de overwinning gegund dan Morgue. Ik wou, dat ik het onge daan kon ma....” muilezel-dekens. Ik zag hu, dat hij een revol ver in zijn hand hield. Een snellen blik naar O'Henry werpend, ont dekte ik, dat diens gezicht volkomen stond. Er was geen enkele emotie op te dekken. Hij scheen Morgue niet eens een waardig te keuren. Nadat deze ons afwisselend eenigen tijd had opgenomen, zei hij: „Goedenmorgen, heeren! Goed Opeens schoot hij in een lach. „Natuurlijk,” vervolgde hij toen, „dat moét wel, anders had den jullie wel gemerkt, wat er met je gebeur deNiet gemakkelijk overigens die houding, wel, nu je eenmaal wakker bent?” Hij wenk te den beiden „misdadigers”. „Snijdt de touwen van de heeren door.” De beide mannen trokken hun lange messen en deden wat hun gezegd werd. Zoowel O’Henry als ik bleven echter afwach tend liggen. Alsof we het samen hadden afge sproken. „Kom zitten, heeren,” noodigde Morgue, grijnzend. „Maar ga niet staan, want dat zou wel eens ongezond voor jullie kunnen zijn,” be sloot hij, met een veelbeteekenenden blik op zijn wapen. inzag, deed ik tóch nog een paar keer een po ging om mij te verroeren of om me wat hooger op te heffen. Ik was echter zoo goed gebonden, dat al mijn pogingen vergeefsch waren. „Weet je waar ik nieuwsgierig naar ben?” kwam O’Henry op een gegeven oogenblik mijn overpeinzingen onderbreken. Ik zei niets, maar keek hem vragend aan. „Hoe lang we hier nog zullen moeten blijven liggen,” zei hij toen. Ik wilde mijn schouders ophalen, maar om dat me dit niet lukte, zei ik met een verwron gen gezicht: „Hoe zal ik dat weten? Ik weet de bedoelingen van jouw compagnon toch niet." Nauwelijks waren deze woorden over mijn lippen, of ik had er reeds spijt van, ze geuit te hebben. Wel verdraaid, O'Henry had toch immers, van zijn standpunt gezien, zeer logisch gehandeld! In zijn plaats had ik misschien wel precies eender gedaan Ik wierp een blik op hem, en met mijn laatste woorden diep gegriefd moest hebben. Terwijl ik echter moeite deed iets te verzinnen, een humoristisch woord of zooiets, om den indruk van mijn woorden weg te ne men, was hij me reeds voor. „Je hebt gelijk, Scott, dat je razend op me bent! Ik heb eigenlijk een vervloekt gemeene rol gespeeld. Als ik het goed beschouw, ben jij de eenige, die steeds fair gebleven bent Ik ging op die laatste toespeling niet in. Als ik Hidaro met behulp van Sing had ontvoerd, hij dat waarschijnlijk immers niet gezegd Terwijl hij de laatste woorden zei, werd de deur van ons vertrek met een vaart openge worpen. Waarom, weet ik zelf niet, maar ik verwachtte stellig Sing te zullen zien. Men kan zich daarom mijn teleurstelling ik durf eer lijk zeggen: mijn ontdaanheid voorstellen, toen het niét Sing was, dien ik in de deurope ning zag staan, maar MorgueMorgue, zijn gele tanden bloot, een gemeene, niets goeds voorspellenden grijns om zijn dunne, wreede lippen. Mijn schrik en verbazing moeten duidelijk op mijn gezicht leesbaar zijn geweest, want ik zag, dat hij zichtbaar genoot van mijn verwarring. Achter hem ontdekte ik twee Mongoolsche typen, die echte misdadigerstronies hadden. In een leeren band, die om hun slobberige, blauw- verschoten kielen hing, zat een groot mes, in een scheede van touw. Het staal glansde er duidelijk door heen. Hun blikken dwaalden van mij naar O’Henry, die wanhopige pogingen deed om zijn hoofd zóó te draaien, dat hij haar de deur kon kijken. Ik geloof echter niet, dat dit hem lukte.... Na eenige seconden in de deuropening te zijn blijven staan, trad Morgue met resolute stappen het vertrek binnen en verwege tusschen O’Henry en i we het daar niet over hebben," ant woordde ik. „Ik bedoelde het daarnet niet zóó hevig.Ja, ik zou ook wel eens willen weten, hoe lang het nog zal duren.... Ik wilde zeg gen: „voordat Morgue komt...." maar opeens bedacht ik: „Zoir hij wel komen? Waarom eigenlijk? Gesteld eens, dat hij Hidaro en zijn zuster had ontvoerd, na hen overvallen te heb ben wanneer ze nergens verdacht op waren. waarom zou hij zich dan nog zorgen over óns maken? Waarom zou hij ons dan niet aan ons lot overlaten?’’ Ik voelde me hoe langer hoe minder op mijn gemak. De overtuiging, dat Morgue Hidaro in zijn macht had, vatte steeds meer post bij mij. Als dit niet het geval was, zou Hidaro zeker hebben gezorgd, dat wij reeds lang bevrijd waren Andermaal dwaalden mijn gedachten naar Sing. Waar zou die toch zitten? Zou Morgue hem ook onschadelijk hebben gemaakt? En de bedienden van Hidaro....? O'Henry had mij even zonderling aangekeken, toen ik mijn zin niet had afgemaakt, maar hij scheen te raden wat er in mij omging, want hij zei: „Ik vind het maar We liggen hier, en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1934 | | pagina 5