EE Fl (QMPI EET VFRI-IAAL door CECIL WILLIAMS EEN SCHEIKUNDIG UTOPIA zei hij. „Ik breng1 be- De toekomst van de menschheid ligt in het labora torium, beweert de Amerikaansche professor Bogert. Hetgeen hij daarmede bedoelt, heeft hij onlangs uit eengezet in een brief, welken hij gericht heeft tot de American Chemical Society, waarvan hij vroeger voor zitter is geweest. Professor Bogert beschreef in dezen brief bepaalde stoffen, die in het laboratorium kunnen worden samen gesteld, en die, wanneer ze aan de menschen werden toegediend, een algeheele verandering in hun opvat tingen te weeg zouden brengen. Hii schilderde in levendige kleuren een nieuw ras van oppermenschen die in vrede en vriendschap met elkaar leven, dank zij het magische voedsel dat zij gebruiken. Voor gedachten van haat, voor daden van wreed heid of terreur, zou geen plaats meer zijn. Integen deel zouden de goede neigingen en de betere geestelijke eigenschappen van de menschen worden aangewakkerd. Om het kort te zeggen: de hooggeleerde heer voor spelde niets minder dan een paradijs op aarde te voorschijn te roepen door de scheikunde. Aan den wetenschappelijker ernst van professor Bogert behoeft niet getwijfeld te worden; of zijn theorie in practijk gebracht kan worden, zal echter alleen de tijd kunnen leeren. In de kleine hall had Kerr licht gemaakt, en haar toen de deur van de eetkamer gewezen: halverwege in de gang, links.... i--binnen,” boven ben zoo bij je HET LAATSTE BIJENBEZOEK hadden er dagen, weken over gesproken was opeens de reactie gekomen. In zichzelf gekeerd en kleintjes, had Julia in haar hoekje gezeten, en het laatste uur van de reis had zij zelfs geen woord gezegd. Kerr, die, eveneens zwijgend, haar profiel bestudeerde, voelde plotseling de vraag in zich opkomen, of de lijnen er van hem wel altijd zouden blijven boeien? en of de karakteristieke, afhangende mondhoeken hem, na verloop van tijd, niet zou den gaan vervelen.. Peinzend staarde hij voor zich uit, en Julia’s gedachten schenen uitslui tend te draaien om de vraag, of zijn geestig heid en innemendheid niet gemaakt waren ge weest, om haar in te palmen. Schemering viel reeds uit den loodgrijzen hemel, toen zij het kleine stationnetje van de plaats hunner bestemming ze hadden het r wordt wel eens beweerd, dat men iemand Ima niet kan haten zonder tegelijkertijd bang 1 voor hem te zijn. George Kerr haatte John Frank, en hij was ook inderdaad tege lijkertijd bang voor hem verschrikkelijk bang. Voor zijn angst had hij reden, mèèr dan reden zelfs; voor zijn haat niet, want Frank had hem nooit iets in den weg gelegd. Toch had Kerr hem op een laffe manier bedrogen. Hij had zich als zijn vriend voorgedaan, en had hem toen zijn vrouw afgenomen. Frank had in dien tijd wanhopige pogingen gedaan om zijn hoofd boven water te houden, en zijn zaak een. ouderwetsche zaak, van zijn vader overgenomen aan de eischen van den nieuwen tijd aan te passen. Dat was lang niet gemakkelijk gebleken, en het had heel veel zorgen meegebracht. Indien dit niet het geval was geweest, zou hij waarschijnlijk wel beter hebben opgepast, meer op zijn hoede zijn ge weest voor de gevaren van RerrS bezoeken. Toen het gebeurde, was hij twee jaar ge tróuwd, en hij had de fout begaan, om zijn moeilijkheden verborgen te houden voor zijn vrouw, die hij op zijn manier aanbad en waar hij op zijn manier trotsch op was. Volgens zijn ouderwetsche, romantische begrippen, was het de plicht van een man om tusschen zijn vrouw en het ruwe, wreede leven te staan. Hij had niet beseft toén nog niet dat iedere vrouw, die haar verstand gebruikt, er een hekel aan heeft om behandeld te worden als een soort etherisch wezen, dat er alleen maar is om ver wend te worden en op een voetstuk te worden geplaatst, en dat zij zich, indien het haar niet wordt toegestaan de zorgen van haar man te deelen, zoo goed als zeker er zélf eenige op den hals zal halen, welke zij dan op haar beurt angstvallig- voor haar man verborgen zal houden. De beide mannen hadden elkaar zeer toe vallig leeren kennen, en Frank had direct sym pathie opgevat voor den ander, die zich vlot en innemend voordeed. Julia Frank vond hem óók heel aardig, toen haar man hem op een keer mee had gebracht om te dineeren. Hij was veel geestiger en amusanter dan John, die té veel in zijn zaken opging, en er té veel tijd aan besteedde, om dergelijke eigenschappen ten toon te kunnen spreiden. Naar gelang Kerrs bezoeken veelvuldiger werden, werden zijn gedragingen vriendschap- pelijker, intiemer, en weldra wist hij mèèr van Julia’s zorgen af dan haar eigen man. De bezoeken van Kerr waren in October be gonnen; zij eindigden met hun vlucht, op het eind van April. Ze hadden alles van te voren in koel overleg geregeld, hadden afgesproken wanneer het de beste dag, het beste tijdstip was, en waar zij heen zouden gaan: een klein visschersplaatsje aan de kust, waar Kerr een bungalow bezat. Vandaar zouden zij den vol genden dag verder vluchten; niet naar’ Parijs of de Riviera, maar ergens heen, waar nooit iemand hen zou vinden. Op den dag van haar verdwijning had Julia des morgens haar koffer gepakt, en afwij kend van het geldend gebruik! gèèn briefjes voor John achtergelaten op den schoorsteen mantel. Ze had eenvoudig de deur achter zich dichtgetrokken en was naar het station gegaan, waar Kerr, volgens afspraak, op haar zou wachten. In een staat van opwinding om het avontuur, det zij tegemoet ging, had zij den weg naar het station afgelegd, verlangend bij Kerr te zijn. Een oogenblik had zij gevreesd, dat hij er niet zou zijn waarom, had ze niet kunnen zeg gen maar hij was er wèl. Ongeduldig liep hij reeds heen en weer op het perron. Toen zij elkaar in de oogen keken, elkander begroetten, was het echter opeens, alsof er iets van hen afgleed: de opwinding, het gevoel eindelijk het doel te hebben bereikt, scheen in hen te be vriezen, en de reis naar Seabrim had in niets geleken op de romantische vlucht, die zij zich hadden voorgesteld, maar ze was saai en duf geweest. Nu de beslissing was gevallen ze laatste eind per tram afgelegd verlieten en den vochtigen, glibberigen weg naar Kerrs bun galow insloegen. Ze spraken nog weinig, en pas toen ze reeds een eind geloopen hadden, zei Kerr, zonder eenig enthousiasme en met zijn vinger voor zich uitwijzend: „Zie je dat licht daar branden?” Julia zag het, misschien nog een paar hon derd meter vóór hem uit. Ze knikte.... „Het is de lamp in de eetkamer. Ik heb de huisbewaarster gezegd, ze aan te steken voor dat ze wegging. Het leek me wat gezelliger We zullen samen heel gelukkig zijn.” Hij zei dit laatste vlak en effen, als constateerde hij een zakelijk feit, waaraan hij zélf twijfelde. Julia antwoordde niet; er gleed een vage, bijna treurige glimlach langs heur mond. Beneden hen, aan den voet der rotsen, waar over de weg liep, dien zij volgden, klotste, on zichtbaar, de zee. Julia huiverde, terwijl zij er naar luisterde. „Ga alvast naar even de koffers naar terug....” Op de bovenverdieping had hij tegelijkertijd een vluchtige inspectietocht gemaakt om te zien, of alles er in orde was, of de huisbewaar ster zijn bevelen had opgevolgd. Alles bij el kaar had dit misschien vijf minuten geduurd; toen was hij naar beneden gegaan, zich for- ceerend te fluiten, om opgewekt te schijnen. Maar op den drempel van de eetkamer was hij verrast blijven staan; de laatste fluittoon siste langgerekt tusschen zijn lippen door Julie was niet meer in de eetkamer, en op de tafel lag een briefje. Met twee stappen, een onheil vóórvoelend, was hij er bij, nam het blaadje papier, dat uit een notitieboekje bleek gescheurd, op en las: „Ik kan niet blijven ik ben bang. En ik durf niet terug te gaan. Zoek me niet dit is het einde.... Vaarwel. J." Als aan den grond genageld bleef hij eenige seconden onbeweeglijk staan; toen schenen de woorden „zoek me niet dit is het einde”, op eens als kokend lood in zijn hersens te bran den. In gedachten zag hij den glibberigen, duis teren weg hoog op de rotsen, langs de zee, vóór zich. Hij zag Julia er langs snellen ra deloos.... Hij zag haar van den weg afvallen, in de golven, die zwart en dreigend zich naar haar ophievenhaar dan meesleurden, weg trokken van de kust Het koude zweet parelde plotseling op zijn voorhoofd. Hij had zijn jas nog aan, zijn hoed nog op, en zonder zich meer een oogenblik te bedenken, snelde hij naar buiten, de duisternis in. Scherp tuurde hij voor zich uit, den weg af. Ze kon nog niet ver weg zijn; tóch zag hij haar niet. Welken kant was zij opgegaan? In stinctmatig liep hij de richting van het station netje op. Hij rende meer dan hij liep, en af en toe luid haar naam roepend. Tot hij halver wege gekomen, opeens als een verlammende zekerheid de overtuiging in zich voelde zinken, dat het reeds te laat was.... „Dit is het ein de” Het einde was al gekomen Zijn gedachten schenen als in een draaikolk rond gesleurd te worden; toen herkreeg hij zijn zelfbeheersching. Haar lichaam zou niet gauw gevonden worden misschien wel nooit. Ze had geen brief voor haar man achtergelaten, niemand had hen onderweg samen gezien; nie mand wist dus, dat zij met hem mee was ge gaan, naar zijn bungalowIndien hij niets deed, over alles zweeg, zou nooit iemand hem in verband met haar verdwijning kunnen bren gen. Althans officiéél niet. Tegen zijn huisbe waarster had hij evenmin met een woord over Julia gesproken; hij had eenvoudig bevolen, het huisje in orde te brengen, omdat hij er een paar dagen wilde komen wonen, om wat rust te vinden.... Hij zou doen, alsof dit de waar heid was geweest, en er werkelijk eenige dagen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1934 | | pagina 8