r
12
500/jm
173
PLANTAARDIG PLANKTON
PLANTAARDIG PLANKTON
5
4
3
1985
Literatuur
1990
Het fytoplankton na de stormvloedkering
Slotopmerkingen
ft
Afb. 4: Zichtdiepte (doorzicht) in kom en mond van de
Oosterschelde gedurende de periode 1980-1990.
Dit artikel is communication no. 592 van het Centrum voor
Estuariene en Mariene Oecologie (Nederlands Instituut
voor Oecologisch Onderzoek) te Yerseke.
verloop maandgemiddelde doorzicht
monding
1990
kom
Rijkswaterstaat, ’Veilig getij. De effecten van de water
bouwkundige werken, ophet getijdemilieu van de Ooster
schelde’. Nota Dienst Getijdewateren en Directie Zeeland.
Middelburg (1991) 1-131.
Rijstenbil, J.W. ’Selection of phytoplankton species by gra
dual salinity changes’. Neth. Journal of Sea Research 22
(1988) 291-300.
Wetsteyn, L.P.M.J., Bakker, C. ’Abiotic characteristics and
phytoplankton primary production in relation to a large-
scale coastal engineering project in the Oosterschelde (The
Netherlands): a preliminary evaluation’, in: M. Eliott J.P.
Ducrotoy (eds.) Estuaries and coasts: spatial and temporal
inter-comparisons. Proc. ECSA 19 Symp., Olsen Olsen
(1991), 365-373.
Wetsteijn, L.P.M.J., Kromkamp, J. ’Turbidity, nutrients and
phytoplankton primary production in the Oosterschelde
(The Netherlands) before, during and after a large-scale
coastal engineering project (1980-1990)’. Hydrobiologia, in
press.
1985
jaren
Afb. 3: Enkele niet-kiezelwieren. A. de flagel, zweepdraad,
is niet bij iedere soort ingetekend. Hieronder: B: kolonies
van Phaeocystis. (Foto van J. Jahnke en M.E.M. Baumann,
1987.)
Vóór de kering waren factoren als gehalte aan
zwevende stof en onderwater-lichtklimaat van de
Oosterschelde strikt seizoensgebonden. Het fyto
plankton liet in de loop van het groeiseizoen een
geleidelijke opeenvolging van verschillende soor
ten (seizoenssuccessie) zien. Het sterke getij ver
zijn: in de kom zijn de concentraties van stikstof
verbindingen in 1990 zeer laag geworden, zelfs
beperkend voor algengroei. Vóór de kering
(1983) was er altijd meer dan voldoende stikstof.
Een zomers tekort aan voedingsstoffen in de kom
heeft consequenties voor de groei van het fyto
plankton.
oorzaakte, in het relatief ondiepe bekken, een
sterke wisselwerking tussen water en bodem.
Na de kering werd het seizoensgebonden ka
rakter van zwevende stof en lichtklimaat veel ge
ringer en verdween zelfs nagenoeg in de kom.
De zichtdiepten zijn hoog, het gehele jaar door,
met slechts kleine verschillen tussen voorjaar en
zomer. Voedingsstoffen zijn alleen in de winter
en het vroege voorjaar in overmaat aanwezig.
Het zomerseizoen treedt in het water vervroegd
in. Het water in de kom bevat ’s zomers slechts
minimale hoeveelheden stikstof. Dit remt de fyto-
planktonontwikkeling in die tijd, met name die
van de (onbeweeglijke) kiezelwieren. De (be
weeglijke) flagellaten hebben hiervan geen last
en zijn juist talrijker aanwezig.
Voorheen had de kom een lage voorjaarsopbloei
van kiezelwieren ondanks de hoge concentraties
aan voedingsstoffen. Dit was hoofdzakelijk een
gevolg van de troebele waterkolom die weinig
licht doorliet. In 1990 daarentegen was er een on-
gekend hoge voorjaarspiek. De verlaagde winter-
concentraties aan voedingsstoffen bleken ruim
voldoende te zijn voor een snellere en langduri
ger ontwikkeling van het fytoplankton in het hel
dere water waarin het licht eerder en dieper kon
doordringen. Ook de verdubbeling van de ver
blijfstijd van het water was gunstig voor de groei
van het fytoplankton. In de zomer zien we het
omgekeerde: vóór de kering (1983) werden hoge
kiezelwierpieken aangetoond wegens zowel vol
doende licht alsook voldoend grote concentra
ties aan nutriënten. Na de kering (1990) was er
een veel geringere zomerse fytoplanktonontwik-
keling vanwege stikstoftekort waarbij optimale
lichtomstandigheden dan niet meer ter zake
doen.
Een duidelijke reactie op de veranderingen
werd geconstateerd bij de kiezelwieren Skeleto-
nema en Ditylum (afb. 1b, e). De eerste toonde
een afname sinds 1982, vooral in de kom; de
tweede werd talrijker tijdens en na de bouwfase
van de kering, nu eens in de kom, dan weer in
de mond. Skeletonema is een soort die in tegen
stelling tot Ditylum goed groeit bij wisselende
zoutgehaltes onder rijke aanvoer van nutriënten.
Wordt, zoals na 1987, het zoutgehalte hoger en
stabieler dan heeft juist Ditylum de beste groei
kansen. De veldwaarnemingen in de Ooster
schelde kwamen fraai overeen met de resultaten
van competitieproeven met beide soorten (Rijs
tenbil, 1988).
Ook in de flagellatenoptredens is één en ander
veranderd. Voorheen (1983) was er een beschei
den voorjaars- en zomerpiek (alternerend met die
der diatomeeën). In 1990 werden beide pieken
eveneens gesignaleerd, maar waren ze hoger dan
eerst. Dit is met name belangrijk voor de zomer
periode: flagellaten zijn nu veel talrijker dan de
diatomeeën.
Er hebben zich niet alleen veranderingen in de
biomassa voorgedaan, maar ook zijn er verschui
vingen in het soortpatroon gesignaleerd. Bij de
kiezelwieren waren er vooral in de zomer grotere
soorten. In de nieuwe situatie zijn er vooral klei
nere soorten (van bv. Chaetoceros, zie de om
slag) die tevens heel licht verkiezeld zijn. Ook
treden nu diverse zomersoorten vroeger op en
maken deel uit van de langdurige voorjaarsop
bloei, terwijl diverse typische voorjaarssoorten nu
minder talrijk optreden. Het aandeel van (zeer)
kleine flagellaten is eveneens sterk toegenomen
Baars, J.W.M. ’Autecological investigations on marine dia
toms’ 4 in: Biddulphia aurita (Lyngb.). Bréb. et Godey - A
succession of spring diatoms. Hybrobiol. Bull. 19 (1986)
109-116.
Bakker, C. ’Veranderingen in milieu en plankton van het
Oosterscheldegebied’, in: Vakblad voor Biologen 47 (1967)
181-192.
Bakker, C. ’Flora Fauna: Plankton’, in: E.K. Duursma, H.
Engel, Th. J.M. Martens, eds., De Nederlandse Delta. Een
compromis tussen milieu en techniek in de strijd tegen het
water, Natuur en Techniek, Maastricht (1982) 289-319.
Bakker, C., Herman, P.M.J., Vink, M. ’Changes in seasonal
succession of phytoplankton induced by the storm-surge
barrier in the Oosterschelde (S.W. Netherlands)’. Journal of
Plankton Research 12 (1990) 947-972.
Bakker, C., Herman, P.M.J., Vink, M. ’A new trend in the
development of the phyto plankton in the post-barrier
Oosterschelde (S.W. Netherlands)’. Hydrobiologia, in press.
Bakker, C., Vink, M. ’Nutrient concentrations and plankto
nic diatom-flagellate relations in the pre- and post-barrier
Oosterschelde (S.W. Netherlands)’. Hydrobiologia, in press.
Korringa, P. ’Experiments and observations on swarming,
pelagic life and settling in the European flat oyster, Ostrea
edulis L.’ Arch. Neerland. Zool. 5 (1941) 1-249.
Peperzak, L. ’Fytoplankton in de Oosterschelde’. Rapport
Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren (1991).
Redeke, H.C. ’Overzicht over de samenstelling van het
plankton der Oosterschelde’. In: Rapport over de oorzaken
van de achteruitgang in hoedanigheid van de Zeeuwse oes
ter. Ed. P.P.C. Hoek. Min. v. Waterstaat, Den Haag (1902)
115-145.
0 -
1980
5 -
0 -
1980
172