ZEEUWSE NACHTEGALEN De zangcultuur in Zeeland aan het begin van de Gouden Eeuw *- - n M r 178 179 DE VIER AMBACHTEN Vier Ambachten in twee nationale staten Louis Peter Grijp elders al eerder op gang was gekomen. weerszijden van de grens bracht. In het eerste kwart van de zeventiende eeuw zijn vier dichtbundels in Zeeland verschenen. Heel bekend is de Zeeusche Nachtegael die in 1623 verscheen. In dit artikel wordt het misverstand uit de weg ge ruimd dat de Zeeuwen in de zeventiende eeuw niet zouden kunnen zingen. In 1623 gaf Jan Pieterszoon van de Venne een be roemde dichtbundel uit, de Zeeusche Nachtegael. Zo’n titel klinkt ons drieëneenhalve eeuw later misschien clichématig in de oren, maar dat was hij in 1623 beslist niet. Integendeel, het was voor die tijd een ultramoderne titel - we gaan daar straks uitvoerig op in - en er zat zelfs een adder tje onder het gras. Een Zeeuwse nachtegaal was een kikvors, een puit, zo lichtte Van de Venne de titel toe voor zijn niet-Zeeuwse lezers. Die spot naam suggereerde dat er in Zeeland geen andere nachtegalen zouden zijn dan, in de woorden van Van de Venne, ’vuile watergedrochten ofte mod- derwroeters’. Alsof de zee de Zeeuwen ’schorre kelen en stramme verstanden’ zou hebben be zorgd! Dit boek, deze Zeeuwse nachtegaal, moest aan dat misverstand een einde maken. Vooraan staande Zeeuwen hadden elk hun pluimpje in het diertje gestoken, zodat dit naar andere gewes ten kon vliegen, om daar haar gezang te laten horen. Dat is de quintessens van de metafoor: de bundel moest bewijzen dat ook Zeeuwen tot poëtische prestaties in staat zijn, niet alleen Hol landers. Zijn de dichters van de Zeeusche Nachtegael in hun opzet geslaagd? Is hun stelling houdbaar, dat de Zeeuwse dichtkunst kon wedijveren met die in Holland? Iemand die zich deze vragen heeft gesteld, is PJ. Meertens. In zijn bekende disserta tie Letterkundig leven in Zeeland in de 16e en 17e eeuw (1943) geeft hij hierop een ongezouten ant woord. Het Zeeuwse letterkundige leven blijkt na 474 dichtbedrukte en zwaar geannoteerde pa gina’s het ’tegendeel van monumentaal’. Ook de Zeeusche Nachtegael kon in Meertens’ ogen geen genade vinden. Na een uitvoerig onderzoek komt hij tot de slotsom dat het ’geen kunstwerk van de eerste rang’ is, de hooggestemde inleiding van de uitgever ten spijt’. Provinciaal chauvinisme kan deze van oorsprong Zeeuwse geleerde niet worden verweten, eerder angst om daarvan be ticht te worden. Terecht is Meertens’ strenge oor deel later door een onbevooroordeeld literatuur historicus als Strengholt gerelativeerd: weliswaar bevat de Zeeusche Nachtegael misschien geen ab solute meesterwerken, maar in z’n geheel slaat zij geen gek figuur ten opzichte van noordelijke In economisch opzicht tekende de landsgrens zich ook duidelijk af, toen wettelijke bepalingen Belgische arbeid in Nederlandse overheidsdienst en later zelfs bij Nederlandse werkgevers verbo den. Terwijl de sociale ellende aan de Belgische kant van de grens een grote omvang kreeg, ont stonden aan Nederlandse zijde nieuwe gods- dienstwoelingen. Velen besloten hun geboorte streek voorgoed vaarwel te zeggen en vertrokken via Antwerpen en Vlissingen naar Amerika. Aan het eind van de negentiende en in het be gin van de twintigste eeuw kwam langs het Ka naal van Terneuzen naar Gent de industrialisatie op gang. Het kanaal werd verbreed. Ijzererts en steenkool deden hun intrede, evenals de spoor weg, de gasverlichting (later electriciteit) en de macadamwegen. Het omringende platteland bleef enigszins achter. Pas na de Tweede Wereldoorlog zette de mechanisatie in de landbouw goed door op het Zeeuwsch-Vlaamse platteland, terwijl die Afb. 4: Miniatuur, voor stellend de aanbieding van de keur, 1242. Na tionale Bibliotheek te Wenen, ms. 2583- bundels met Renaissance-poëzie. In dit artikel wil ik enige verdere gedachten aan dit probleem wijden. Met name zal ik het ge wraakte misverstand onder de loep leggen, dat Zeeuwen niet zouden kunnen zingen maar alleen een schor gekwaak voortbrengen. Dat ’zingen’ vat ik dan letterlijk op en niet, zoals Van de Venne, in de overdrachtelijke zin van ’dichten’. Verder zal ik me beperken tot het eerste kwart van de 17e eeuw, een buitengewoon belangrijke periode in de ontwikkeling van het Nederlandse lied in zijn algemeenheid, de periode namelijk van Hooft, Bredero en Starter. Vier bundels met liederen heeft Zeeland in dat tijdvak voortge bracht, die nu een voor een worden behandeld. Allereerst is er de Druyven-Tros der Amoureus- heyt s'&n Pieter Lenaerts, uit 1602. Het is een typi sche rederijkersbundel, bestaande uit minneliede ren, vooral gewijd aan de droefenis die de liefde nu eenmaal met zich meebrengt. Ik zal hier niet zozeer op de inhoud van de Druyven-Tros in gaan, maar me tot drie uiterlijke, of beter gezegd functionele aspecten beperken. Ten eerste is het opmerkelijk dat in deze bundel voor vrijwel alle melodieën muzieknoten zijn genoteerd. In andere liedboeken werd meestal alleen een wijsaandui ding gegeven, bijvoorbeeld: ’Op de wijze van Wilhelmus van Nassouwe’. De meeste mensen kenden die melodie en konden dan daarop de tekst van het nieuwe lied zingen. Vrijwel alle lie deren in de vroege 17e eeuw waren liederen op reeds bestaande melodieën, ofwel ’contrafacten’, zoals de officiële term luidt. Het systeem van de wijsaanduidingen weerspiegelt de gebruikers groep. Deze liederen waren niet alleen bedoeld voor muzikaal begaafden of amateurs, in beginsel moest iedereen ze kunnen zingen, iedereen die verliefd was, een vrolijke bui had of juist in een godvruchtige stemming verkeerde. Aangezien lang niet iedereen noten kon lezen zou muziek notatie weinig effectief zijn geweest. Alleen bij nieuwe melodieën werden soms noten afgedrukt, die dan door iemand die het notenschrift machtig was, moesten worden ontcijferd - van hem kon den zijn vrienden en vriendinnen de melodie le ren. Dit geldt in het bijzonder voor wereldlijke liedboeken; in sommige geestelijke liedboeken, Nieuwe en nog grotere industrieën vestigden zich in de Kanaalzone, steden breidden zich uit en het kanaal kreeg een nieuwe verbreding. Dit was nodig om de werkkrachten die in de land bouwsector waren afgevloeid, weer aan de slag te helpen. Bij deze ontwikkelingen was veel overleg nodig. De gemeentelijke herindelingen aan Nederlandse en Belgische zijde maken dit overleg eenvoudiger dan voorheen. Het wegval len van de grens in 1992 vormt de gemeenten bijna ongemerkt om tot een Euregio. De Vier Ambachten zijn in economisch opzicht snel naar elkaar toe gegroeid, maar vormen slechts een kleine schakel in een groter geheel. In politiek-bestuurlijk opzicht zijn de Vier Am bachten minder naar elkaar gegroeid en in cultu- reel-sociaal opzicht zelfs nog minder. Het jaar 1992, waarin het precies 750 jaar geleden is dat de Vier Ambachten een gemeenschappelijke keur kregen, heeft door deze herdenking en de vele daaraan verbonden vieringen de gemeenten aan dichter bij elkaar ge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1992 | | pagina 7