SIGNALEMENTEN
96
Verzamelen. Van rariteitenkabinet tot kunstmu
seum. Redactie Ellinoor Bergvelt, Debora J. Me-
ijers, Mieke Rijnders. Open universiteit, Heerlen.
Gaade Uitgevers, Houten 1993. 491 pagina's.
ISBN 90-6017-662-6.
In de middeleeuwen werd het verzamelen van
aardse objecten veelal als verwerpelijk be
schouwd omdat het de geest afleidde van het be
langrijkste doel: het eeuwige leven na de dood.
Tijdens de renaissance ging men de aardse rijk
dommen meer beschouwen als een afspiegeling
van de grootsheid van God. Het bestuderen en
verzamelen ervan nam toe werd door velen ge
zien als positieve eigenschap. Daarnaast werd het
aanleggen van verzamelingen gestimuleerd door
dat er sinds de ontdekking van nieuwe wereldde
len steeds meer te verzamelen viel: tot dan toe
onbekende voortbrengselen van de natuur en
van kunstnijverheid van exotische volken.
De bundel Verzamelen. Van rariteitenkabinet
tot kunstmuseum behandelt het verschijnsel ver
zamelen van 1500 tot heden in West-Europa en
de Verenigde Staten. In zeventien artikelen be
schrijven zestien verschillende auteurs wat verza
melaars in de loop van de tijd heeft bewogen.
Wat waren hun motieven? Wat verzamelden ze?
Hoe kwamen ze aan de gewenste objecten? Vol
gens welke criteria werden de collecties geor
dend? Hoe werden ze bewaard?
De artikelen behandelen algemene tendenzen
in het verzamelen en geven daarnaast een aantal
beschrijvingen van specifieke collecties. Van de
vorstelijke Kunst- und Wunderkammer worden
vooral die van aartshertog Ferdinand van Tirol en
van keizer Rudolf II uitgebreid behandeld. Beide
verzamelingen hadden een universeel en ency
clopedisch karakter. Ze bevatten specimen uit de
natuur (onder meer mineralen, fossielen, schel
pen, opgezette dieren, vogeleieren), wetenschap
pelijke instrumenten en voortbrengselen van
kunst en kunstnijverheid. Ze vormden als het
ware een spiegel van de werkelijkheid en een
bewijs van de almacht van god. De functie die
zo'n verzameling voor een vorst kon hebben was
een combinatie van het benadrukken van diens
macht, status en rijkdom, het investeren van kapi
taal en het bevorderen van de wetenschap.
In de loop van de tijd stortten ook steeds meer
particulieren zich op het aanleggen van collec
ties. Deze konden een universeel of een meer ge
specialiseerd karakter hebben.
Drie artikelen zijn in hun geheel gewijd aan
Nederlandse verzamelingen: Roelof van Gelder
schrijft over Noordnederlandse verzamelingen in
de zeventiende eeuw en Jaap van der Veen be
handelt in het bijzonder de van 1500 tot circa
1750 ontstane schilderijencollecties. De Republiek
week van de andere Europese landen af door het
grote aantal particuliere verzamelingen. Dit was
te danken aan de aanwezigheid van een relatief
koopkrachtig publiek van regenten en kooplie
den. Bovendien waren de verzamelobjecten in
ruime mate voorhanden. Dit kwam door de ge
stage aanvoer uit het buitenland en doordat col
lecties veelal het droevige lot beschoren was om
na de dood van hun eigenaar direct naar de vei
ling te worden gebracht. Het stadhouderlijk hof
was in tegenstelling tot buitenlandse vorstenho
ven op het punt van het aanleggen van collecties
weinig toonaangevend.
Het derde artikel dat geheel aan Nederland is
gewijd, is dat van Ellinoor Bergvelt over Neder
landse nationale kunstmusea in de negentiende
eeuw.
De rol van wetenschappelijke genootschappen
bij het samenstellen van collecties komt niet uit
gebreid aan de orde; Klaas van Berkel beschrijft
in het hoofdstuk 'Institutionele verzamelingen'
met name cle Royal Society of London, maar voor
het overige worden de genootschappen slechts
terloops genoemd.
In de loop van de achttiende eeuw krijgen de
verzamelingen over het algemeen een serieuzer
karakter. De rariteiten en wonderbaarlijke zaken
die in de Kunst- und Wunderkammer nog een
belangrijke plaats innamen, maakten plaats voor
het normale, het representatieve. Men ging met
name verzamelingan van naturalia meer beschou
wen als hulpmiddel bij wetenschappelijk onder
zoek. Ook de wijze van presenteren kreeg een
meer systematisch karakter. Daarnaast werden
collecties vaker beschouwd als middelen om het
volk te verheffen. Ze werden ondergebracht in
publiek toegankelijke musea. In de negentiende
en twintigste eeuw deden daar de rondleiders en
educatieve medewerkers hun intree.
De artikelen zijn over het algemeen vlot en
helder geschreven. De aard van het onderwerp
brengt echter met zich mee dat de tekst veel op
sommingen bevat, hetgeen de leesbaarheid niet
bevordert. Het artikel van Bram Kempers over
stichters en schenkers van negentiende- en twin-
tigste-eeuwse collecties valt in negatieve zin op
door schimmige passages van het volgende type:
'Doorslagggevende motieven voor het verzame
len van kunst waren het besef en het gevoel de
aangekochte kunst mooi en indrukwekkend te
vinden en de wetenschap dat niemand zich voor
zulk bezit hoefde te schamen.'
Het boek is voorzien van veel illustraties die
opvallend goed bij de tekst aansluiten. Ze geven
vooral een goed beeld van de manier waarop de
verzamelingen werden bewaard en getoond: za-