TER BEVORDERING VAN 'DEUGD EN WAERHEIJT': HET ZEEUWSCH
GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN VAN 1769 TOT 1801
W.W. Mijnhardt
Onderstaande verhandeling iverd op 25 januari 1994 in de raadzaal van het stadhuis van Vlissingen
uitgesproken ter gelegenheid van de viering van het tweehonderdvijfentwintigjarig bestaan van het Ge
nootschap. In 1985 verscheen een uitgebreider artikel van zijn hand over dit onderwerp in het Archief
van het Zeeuws Genootschap onder de titel 'Wetenschapsbevordering onder het ancieit régime: Het
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1765-1794'
De historicus die wil vaststellen wanneer het Ge
nootschap nu eigenlijk precies is opgericht, heeft
het niet gemakkelijk. De ontstaansgeschiedenis
van het Genootschap is gecompliceerd en diverse
data zouden kunnen worden aangewezen. Er is
veel voor te zeggen, 30 oktober 1765 als oprich
tingsdatum aan te houden. Op dat moment beslo
ten de twaalf leden van een onbeduidend Vlis-
sings leesgezelschap, die gewoon waren voor
gezamenlijke rekening Franse boeken aan te
schaffen en deze samen te bespreken, een
nieuwe organisatie in het leven te roepen, die tot
taak zou hebben de wetenschapsbeoefening in
de Nederlandse Republiek te bevorderen. Veel
haast maakten de Vlissingers overigens niet met
hun nieuwe onderneming; zij bleven de meeste
tijd en energie aan het leesgezelschap besteden.
Mede daarom zijn ook argumenten aan te voeren
om 23 maart 1769 als stichtingsdatum te kiezen.
Toen werd het leesgezelschap-genootschap dooi
de Staten van Zeeland erkend en kreeg het zijn
huidige naam. Spoedig daarna werden de eerste
prijsvragen uitgeschreven en rolde ook het eerste
deel van de Verhandelingen van de pers.
Protectoraat
Er is echter ook een heel goede reden om 25 ja
nuari 1769, vandaag precies 225 jaar geleden, als
de meest cruciale datum in de oprichtingsge
schiedenis te beschouwen. Op die dag werd in
Vlissingen bekend dat stadhouder Willem V be
reid was het protectoraat van het Vlissingse initia
tief voor een wetenschappelijk genootschap te
aanvaarden. Eigenlijk is het een raadsel dat een
illuster persoon als de stadhouder erin toestemde
een nog volslagen onbekend lokaal gezelschap te
ondersteunen, dat zich met de wat onbeholpen
titel Genootschap ter bevordering van Nuttige
Kunsten en Wetenschappen te Vlissingen had ge
tooid, nog maar nauwelijks prominente leden
telde en nog geen enkele publikatie op zijn naam
had staan. De bijzondere band tussen de Oranjes
en Vlissingen lijkt mij de sleutel voor de oplos
sing van dit raadsel. Sinds 1581 was het markie-
zaat van Vlissingen in bezit van de Oranjes, en de
relatie was voor beide partijen profijtelijk. Het
markiezaat gaf de stadhouder invloed in de Vlis
singse magistraatsbenoemingen en verschafte
hem daarmee versterking van zijn machtsbasis in
de Staten van Zeeland. Voor Vlissingen waren de
Oranjes een aantrekkelijke bondgenoot in de
eeuwige strijd met handelsconcurrent Middel
burg.
Hoe belangrijk het protectoraat voor het ont
staan van het Genootschap is geweest, blijkt wel
uit de reactie van de Vlissingers. Hadden ze voor
dien de zaak wat op zijn beloop gelaten, de stad
houderlijke erkenning zette het bestuur tot
koortsachtige activiteit aan. Het Genootschap was
immers, zo schreef de secretaris op 25 januari
1769, geen geringe luister, geene gemeene eer
bygezet'. Op de avond van 25 januari 1769 werd
ten huize van de secretaris van de Zeeuwse Re
kenkamer, mr. A.I. Hurgronje, het Genootschap
eerst goed op de rails gezet. De structuur werd
grondig gewijzigd. Vóór 25 januari was het Ge
nootschap een open organisatie geweest, geba
seerd op de relatieve gelijkheid van de diverse
sociale lagen. Na die datum paste het Genoot
schap zich aan bij de hiërarchische normen die
de publieke sfeer van het Ancien Régime ken
merkten. Het ledenbestand werd in twee cate
gorieën gesplitst, te weten die van directeuren,
bedoeld voor vertegenwoordigers van de regen
tenelite en belast met het bestuur van de organi
satie, en een categorie die voor lieden met een
erkende wetenschappelijke reputatie was be
stemd. Ook de doelstelling werd aangepast. Het
Genootschap zou zich op de bevordering van
'waarheid en deugd' richten. Ten slotte besloot
men ter verhoging van het prestige erkenning
door de Vlissingse vroedschap en de Staten van
Zeeland aan te vragen. Als gevolg van de toege
nomen respectabiliteit vormde de werving van le
den en directeuren geen enkel probleem. Tot het
einde van de eeuw wist men enkele honderden
directeuren en leden voor een positie bij het Ge
nootschap te interesseren.