SCHORGROENTEN
127
Afb. 2: De schorren bij de Bathpol-
der te Rilland, met zeeaster en zee
kraal.
len willen we bovendien zo mogelijk vermijden.
'Handwerk' en eenvoudige 'mechanische' bestrij
ding (schoffel en eenvoudige machines) is dus nu
nog de boodschap.
De zeeaster als eerste
Al eerder werden, zoals opgemerkt, al pogingen
gedaan om de zeeaster (lamsoor: Aster tripolium)
te kweken. Hoewel deze pogingen geen direkt
vervolg kregen, was veel kennis over de zeeaster
verzameld. Het lag dus voor de hand dat de
Stichting Mariene Cultures met de zeeaster begon.
Daarom bekijken we cle zeeaster nu wat nader.
Hoewel zeeaster ook onder 'zoete' omstandighe
den kan groeien en de planten dan zeer groot
kunnen worden, is dit geen goede groeiomstan-
digheid omdat dan de juist zo typerende 'zoute'
smaak verdwijnt.
De zeeaster is een plant die een wortelstok
vormt die twee of meer jaar kan overblijven, en
de levensduur van de zeeaster kan soms tot tien
jaar oplopen. De zeeaster kan met zijn vertak
kende stengels 50 cm. tot zelfs 150 cm. hoog
worden. Van de plant wordt het jonge blad gege
ten. Veel mensen beschouwen de zeeaster als
een soort spinazie. In Zeeland wordt de zeeaster
van maart tot juni gesneden op de schorren,
meestal voor eigen consumptie en een 'beetje ei
gen handel'. De SMCO probeert het seizoen te
verlengen, maar dat is niet eenvoudig. Wel zijn er
goede resultaten met diepvries en zijn de eerste
proeven met zeeaster in potten redelijk geslaagd,
al blijft verse zeeaster ongeëvenaard.
De zeeaster heeft blauw-lila straalbloemen en
gele buisbloemen, die een geliefd objekt voor
droegboeketten zijn. De zeeaster komt voor in de
kuststroken van Europa en Noord-Afrika, maar
ook op de zoutsteppen van Midden- en Oost-
Europa. Zelfs in China, Japan en Amerika is deze
schorre-plant te vinden (zie afbeelding 5). In juli
1982 werd een werkgroep 'Aster tripolium' gefor
meerd om te onderzoeken of commerciële teelt
mogelijk was. Een groot aantal instituten (waar
onder DIHO, thans NIOO, en de Landbouwuni
versiteit Wageningen) en instellingen werkte hier
aan mee4. In de Bathpolder te Rilland vonden de
veldproeven plaats. Het zaad werd verzameld
van ter plekke op de schorren voorkomende zee
asters. Tot 1986 gingen de proeven door. Hieruit
konden een aantal conclusies worden getrokken,
waar de medewerkers van SMCO nu nog profijt
van hebben. Zo bleek uit het onderzoek dat wel
zaad van de wilde planten gewonnen kan wor
den, maar dat daaraan nogal wat problemen kle
ven. Het zogenaamde stekken verdient dan ook
de voorkeur. Ook de aanbeveling van het op
kweken en daarna uitplanten werd in Burgh-
Haamstede in praktijk gebracht. Deze 'eerste' on
derzoekers liepen uiteraard ook tegen ziekten en
plagen op en vonden daar nog geen oplossing
voor. In het onderzoek van SMCO wordt hieraan
natuurlijk veel aandacht besteed en mede daarom
is de medewerking van drie universiteiten zo be
langrijk. Hoewel de eerste onderzoekers tot de
conclusie kwamen dat commerciële teelt mogelijk
is, kwam een vervolgproject niet van de grond.
De oorzaak lag in gebrek aan financiële midde
len, onvoldoende professionele aanpak en het
ontbreken van een breed draagvlak. De SMCO
heeft daarom van het begin af aan deze onderde
len veel aandacht besteed om een nieuwe mis
lukking te voorkomen. Nu, in 1994, kan worden
vastgesteld dat de proeven en studies van SMCO
op schema liggen en dat over circa twee jaar het
antwoord kan worden gegeven op de vraag of
commerciële teelt haalbaar is, dan wel het blijft
bij het met de hand snijden op het schor. De op
brengsten uit de veldproeven en de in het wild
gesneden zeeaster leveren op de veiling 6 tot 10