136 VERZAMELINGEN In Nederland zijn restanten aangetroffen van een aantal soorten rhinocerossen die kortere of langere tijd in ons land zijn voorgekomen. Be halve de wolharige neushoorn uit de laatste pe riode van het Pleistoceen zijn overblijfselen van nog drie soorten gevonden: de Dicerorhinus etruscus, de Dicerorhinus mercki en de Diceror hinus hemitoechus, een geëvolueerde vorm van de Dicerorhinus etruscus. Rutten beschrijft deze drie soorten in zijn dissertatie van 1909 en ook Bernsen vermeldt in 1927 deze soorten, met uit zondering van de wolharige neushoorn. Beide dissertaties konden overigens onlangs ten be hoeve van het Genootschap worden aangekocht. Simpson heeft in 1945 de taxonomie van de fossiele neushoornsoorten gereviseerd. De fos siele Europese soorten zijn niet verwant aan de Indische of gepantserde neushoorn en evenmin Afb, 2: Vier schedels (zijaanzicht) van Dicerorhinus etrus cus (Mosbach); Dicerorhinus mercki (Daxlanden); Diceror hinus hemitoechus (Zwarte Water) en Coelodonta antiqui- tatis (Lampertheim, Hessen). Uit: Loose (1975). aan de Javaanse neushoorn. Deze dieren bezaten slechts één hoorn, terwijl de door Rutten en Bernsen beschreven dieren twee neushoorns en een gedeeltelijk verbeend neustussenschot had den. Momenteel leven er nog vijf soorten neus hoorns: twee in Afrika en drie in Azië. De ge noemde soorten uit Nederland zijn het sterkst verwant aan de Sumatraanse neushoorn, die tot hetzelfde genus worden gerekend. De wolharige neushoorn De bekendste fossiele neushoorn die op veel plaatsen in Nederland is aangetroffen is de wol harige neushoorn (Coelodonta antiquitatis (Blu- menbach, 1799)), een dier met twee hoorns: een nasale en een frontale op het voorhoofd. Het vol ledig verbeende neustussenschot zorgde etvoor dat dit dier in een afzonderlijk geslacht werd on dergebracht. In vergelijking met de hoeveelheid overblijfselen van deze neushoorn zijn de vond sten van de overige soorten gering te noemen. De wolharige neushoorn verscheen omstreeks 250.000 jaar geleden in Europa, aan het begin van een koude periode die bekend staat als de Saale-IJstijd. Het dier heeft zich blijkbaar het best thuisgevoeld in de arctische toendra. Het is een raadsel waarom deze neushoorn, in tegenstelling tot de wolharige mammoet, niet aan een over steek van de Beringstraat is begonnen. De wolha rige neushoorn verdween aan het einde van de laatste koude periode (Weichselien), in elk geval voordat de wolharige mammoet uitstierf. De skeletdelen van Coelodonta antiquitatis in de verzameling van het Genootschap Vermeldenswaard zijn de eerste stukken van de wolharige neushoorn die door dr. J.C. de Man werden ingeschreven: in 1880 een halswervel en in 1890 een deel van het bekken. De Man wist ook beslag te leggen op een tweetal fraaie sche dels waaraan nauwelijks iets ontbreekt. De op merkingen van Rutten over deze schedels wijzen op verschillen die mogelijk met leeftijd of ge slacht te maken hebben. Na 1926, toen P.J. van der Feen conservator werd, vond een ruime aan voer van fossiele stukken plaats. Grote dank ver dienen hiervoor de Genootschapsleden L.A.J. Bootsgezel en G.D. van Oosten, die vele jaren lang de verzameling hebben verrijkt. Uit de door Van der Feen bewaarde correspondentie valt te reconstrueren hoe de verhouding tussen conser vatoren en medewerkers van musea en universi teiten zich ontwikkelde. Van I960 tot heden werden enkele honderden fossiele beenderen gevonden, gekocht of door schenking verworven. Veel vondsten zijn afkom-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1994 | | pagina 50