100
RICHARD SCHILDERS
VERCLARINGE
u^::noup..Vv!o?p>in
r;Tr.jff,, ^0,(U
if i>/roojIl-u(tmofwttoaubcn Beptt*
alitrimis- üdf.ruhf fcrtiriomringcDie
i)p glirtucu ürfft ui&r glicrcföj'
inntC: Sttrrbe tiau slactt/
flnt i nJUccrt/ 1601,
Jndcwclckc de voorneemftc dwaelingif
dcrPapillc wedcrleyt wordc: WcdenFrati-
coyfch:!i tc Ponrorfon by lean lc Fe-
buregedrudt, in list Ncdcrduytfch
overgelcuet, door E. 0.
I, <£{«.4. <5.
Ènyhilt niet geweien beven httgmt dai
gefihreven ie,
(7 X (f - V"'
i vr-. Ti-s. op,
V' 'W
f r!-
-■ C7< A
mf tc
P§#|fc
Toi Lbydbn,
2g|) 2an Clticfj, Dan 5Do ip> tuoonenW?
fnöawgstlöc 1 q 1,
Afb. 2: Titelpagina van Verclaringe van Simon Pallory van
Richelieu.
een persoonlijke kennis tussen Van Braemsloot
en Schilders. Aangezien hiervan niets bekend is,
moet de huidige onderzoeker het er maar op
houden dat de Utrechtenaar, nadat hij zijn predi
kant bereid had gevonden om de vertaling op
zich te nemen, tevergeefs heeft geprobeerd om
een uitgever in zijn omgeving voor de door hem
beoogde editie te interesseren. Omdat hij zijn
voornemen toch ten uitvoer wilde brengen, zal
Schilders als bekende uitgever van puriteinse ge
schriften in het vizier zijn gekomen.
Dat de Middelburger in tegenstelling tot zijn
Utrechtse collega's wel brood in de uitgave van
de vertaling zag, zal ongetwijfeld met de aard van
zijn fonds en derhalve van zijn klantenkring en
commerciële contacten hebben samengehangen.
Toch biedt de inhoud van het briefje grond voor
een tweede reden.
Schilders was met Van Braemsloot overeenge
komen om deze honderd exemplaren te doen
toekomen. Gezien de datum van de voorrede van
Booth zal dit in 1603 hebben plaatsgevonden. In
tussen was Van Braemsloot weduwnaar gewor
den en hertrouwd. Schilders weet niet of zo'n za
kelijk postpakket door Van Braemsloots tweede
vrouw op prijs zal worden gesteld. De mogelijk
heid dat de zending een bron van ergernis in hei
nog prille tweede huwelijk van W. van Braem
sloot zal worden, wil hij liever voorkomen en
daarom doet hij Booth de honderd exemplaren
toekomen. Die moet Van Braemsloot dan maa:
inlichten en voor deze de partij zien kwijt te ra
ken aan Utrechtse boekverkopers.
Uit dit alles komt duidelijk naar voren da
Schilders niet zo maar is ingegaan op Van Braem
sloots vraag om het manuscript uit te geven. H
heeft daar van zijn kant een voortvaarde aan ver
bonden. Van Braemsloot vormde met zijn maat
schappelijke status een uitnemende gelegenheit
voor de Middelburger om aan Utrechtse boek
handelscontacten te komen. Vandaar dat Schil
ders aan zijn instemming de conditie verbond da
Van Braemsloot er alles aan zou doen om hon
derd exemplaren in Utrecht te slijten. Het tweede
huwelijk van de Utrechtse jonkheer gooide echte 1
roet in het eten. Zou Elisabeth zo'n opgedronger
zakelijke activiteit van haar man niet beneder
hun stand achten, met alle gevolgen vandien?
Deze interpretatie van het briefje wordt onder
steund door het feit dat Schilders daarin ook de.
prijs en een betalingstermijn noemt. Bij afname
van één pakket van 25 exemplaren moet 7,5 stui
ver per stuk worden berekend en heeft de desbe
treffende boekhandelaar vier maanden de tijd om
te betalen.
Een ander pakket van honderd exemplaren
Het is intrigerend dat er een tweede briefje van
Schilders bekend is waarin sprake is van een zen
ding van honderd exemplaren. Dat schrijven is
gericht aan de ouderlingen van de Nederlandse
gereformeerde gemeente te Londen en heeft als
datum 23 april 1598. Schilders vraagt hierin de
geadresseerden te bemiddelen in een zakelijk
conflict tussen hem en een lid van hun ge
meente, de Londense boekverkoper Jacques van
Hoorne. Hij heeft deze zo'n twee jaar geleden
honderd boeken doen toekomen voor de ver
koop. Van Hoorne kon ze niet kwijtraken
waarna hij ze op aandrang van Schilders terug
zond, op zestien exemplaren na, die elk 14 stui
vers kostten. Deze laatste wil hij echter niet beta
len.
Gezien de gelijke prijs gaat het in dit briefje
over honderd exemplaren van een en hetzelfde
boek. Vanzelfsprekend betreft het een publikatie
uit het fonds van Schilders zelf.
De overeenkomsten tussen beide briefjes zijn
zo in het oog lopend en groot, dat hier volstaan
kan worden met de constatering dat de voor
gaande interpretatie van Booths episteltje uit 1604
bevestigd wordt door zijn schrijven uit 1598. Het
is mij overigens helaas niet gelukt de identiteit