146
PRIJSVRAGEN VAN HET GENOOTSCHAP
Afb. 3: Kaart uit de dialect-atlas van de Zeeuwse Eilanden, door prof. E. Blancquaert en P.J. Meertens. Dit kaartje laat zien
op hoeveel verschillende manieren 'je zag mij wel' uitgesproken kan worden. Dit illustreert de bijna onmogelijke taak die
de inzender van een antwoord op de prijsvraag van prof. Kist te wachten zou hebben gestaan.
waard, die tussen 1802 en ongeveer 1850 zijn
ingestuurd14. Hierin vinden we maar liefst 321
vragen, waarvan er in totaal 61 werden uitge
schreven.
Onze gezondheid baart de leden van het Ge
nootschap begin vorige eeuw kennelijk zorgen,
want in 1806 stuurt de heer A. van Stipriaan Luis-
cius de volgende vraag in:
Daar het gebruik en vooral het misbinik der
thee en coffij zoo nadeelig is voor de gezond
heid der ingezetenen, en in tegendeel het ge
bruik van inlandsch bier zoo voordeelig is
voor de gezondheid, welke zijn dan de ge-
schikste middelen om de nadeelen der eersten
weg te nemen en den voordeelen der laatsten
te bevorderen, en daardoor den vervallen staat
der brouwerijen, weleer zoo bloeijend, in ons
vaderland te herstellen?
Tegen de verwachting in blijkt de heer Stipriaan
Luiscius geen bierbrouwer van beroep te zijn,
doch lector in de chemie.
Het lid J.A. Uilkens lijkt minder gecharmeerd
van sterke drank, want in 1813 wil hij weten
waarom toch zowel beschaafde als onbeschaafde
volken erdoor aangetrokken worden. Ook is hij
zeer benieuwd naar de invloed van drank op de
morele en fysieke toestand van de mensen en de
invloed op 'andere kunsten en bedrijven'. Waar
dat 'andere' de tegenstelling van vormt, wordt
niet duidelijk.
Natuurlijk zijn er in het calvinistische Neder
land legio ingezonden onderwerpen op gods
dienstig gebied. De heer A. IJpeij stelt in 1802
voor:
Men zoude kunnen vraagen of vorderen: eene
onpartijdige en oordeelkundige vergelijking
van de godsdienstleer door Jesus Kristus ont
worpen en voorgedraagen, met de voornaam
ste godsdienststelsels der oude wetgeevers en
wijsgeeren; - en een overtuigend betoog van
de voortreffelijkheid der eerste boven de ande
ren.
Het 'onpartijdige' uit de eerste regel is wat moei
lijk te rijmen met de 'voortreffelijkheid der eerste
boven de anderen' uit de laatste regel.
En wat zou de heer G. Dornseiffen uit Utrecht
in de dertiger jaren van de vorige eeuw bedoelen
als hij wil weten: