AGF.R ONDERWIJS IN ZEELAND 47 bovendien van kost en inwoning had te voorzien, behielp hij zich liever met één of meer kwekelin gen die hem niets kostten. Het is ons gebleken dat in de periode tussen 1830 en 1850 circa 30% van de Zeeuwse onderwijzers zich niets van dit artikel heeft aangetrokken. Traktementen en toevallige inkomsten Het inkomen van de negentiende-eeuwse onder wijzer werd bepaald door zijn traktement, de hoolgelden en de kerkelijke bedieningen of an dere nevenverdiensten. In het algemeen overtrof fen de schoolgelden en de bijverdiensten - door de schoolopziener van Oost Zeeuwseh-Vlaande- :n de 'toevallige inkomsten' genoemd - het iste traktement. Wie een grote school had met eel leerlingen uit min of meer gegoede gezin nen, was er heel wat beter aan toe dan de onder wijzer van het kleine dorpsschooltje, waar de kin deren regelmatig thuisbleven omdat hun ouders •iet schoolgeld niet konden betalen. In zulke ge vallen was het de schoolopziener die met de bur gemeester ging praten en het soms voor elkaar kreeg dat de kosten voor verlichting en verwar ming van het schoollokaal voor rekening van de gemeente kwamen. In enkele gevallen was de angst een gewaardeerde onderwijzer kwijt te ra ken aan een beter betalende gemeente de drijf veer tot verhoging van diens traktement. Ook de provincie trok zich het lot van de in armoede verkerende onderwijzers aan. Na 1830 verleende zij regelmatig tegemoetkomingen, steeds onder oorwaarde dat de begunstigde onderwijzer een bepaald aantal arme kinderen gratis zou lesge ven. Onderwijs aan de armen In Middelburg, Vlissingen, Goes en Zierikzee wa ren zogenaamde 'armscholen', waar de leerlingen kosteloos of tegen een sterk gereduceerd tarief c mderwijs ontvingen. In de meeste andere ge- meenten kreeg de onderwijzer een toelage voor het in zijn school opnemen van een bepaald aan tal kinderen van bedeelden. Terwijl in 1830 bijna 20% van de schoolgaande jeugd armonderwijs ontving, was dat in 1840 ruim 25% en in 1850 meer dan 30%. In de steden, vooral in Middel burg en Zierikzee, lagen deze percentages aan merkelijk hoger: in laatstgenoemde steden be zocht in 1850 respectievelijk 55,2% en 55% van de leerlingen de plaatselijke armschool. Armoede Als we terugdenken aan de in de essays van de Zeeuwse prijsvraag genoemde onderwijsverbete ringen, kunnen we vaststellen dat er heel wat wensen zijn vervuld. Rond 1850 zijn de bouwval lige schoollokalen verdwenen, is het klassikale onderwijs ingeburgerd, is aan de schoolboeken de nodige aandacht besteed en zijn de onkun dige schoolmeesters zo goed als uitgestorven. Het schooltoezicht is goed geregeld. In de ogen van velen is de onderwijsvernieuwing geslaagd. De wens dat geen enkel kind van lager onderwijs verstoken zou blijven, is echter niet in vervulling gegaan. In 1850 blijkt 35% van de Zeeuwse jeugd tussen vijf en dertien jaar geen school te bezoe ken. Wij zijn van mening, dat de in de negen tiende eeuw heersende armoede daarvan de be langrijkste oorzaak is geweest. Wie meer over het Zeeuwse onderwijs in de eer ste helft van de negentiende eeuw wil weten, leze mijn dissertatie: Vernieuwing van bet lager onderwijs in Zeeland (Vlissingen 1995). Noten 1. Rijksarchief in Zeeland, archief Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1769-1969, nr. 80. 2. Idem, deel VIII, Middelburg 1782, nr. 352, blz. 467. 3. Idem, blz. 4. 4. Idem, blz. 23. 5. Idem, blz. 288. 6. Idem, blz. 10. 7. Zie: I. van Hoorn. De Nederlandsche schoolwetgeving voor bet lager onderwijs (1796-1907), Groningen 1907. 8. RAZ: Toezicht lager onderwijs 1801-1857, nr. 83-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1996 | | pagina 13