16 rust-daghs vermaeck doen uw lust op Mijn heiligen dag; en indien gij den sabbat noemt een verlustiging, opdat de heere geheiligd worde, die te eren is; en indien gij dien eert, dat gij uw wegen niet doet en uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt'. Voordat hij deze tekst gaat ontvouwen, maakt hij de lezer duidelijk dat hij niet tegen alle vormen van ontspanning op de rustdag is, maar wel tegen die recreatie die: 1. louter lichamelijk is; 2. aftrekt van heilige overdenkingen; 3- tijdver spilling en vermoeiing van het lichaam is; 4. an deren verhindert de rustdag te heiligen; 5. winst en tijdelijk voordeel opbrengen, zoals dobbelen en om geld, spelen; 6. strijdig zijn met het vierde gebod of het oogmerk daarvan. Hij ondersteunt zijn eigen uitleg van de tekst met die van de pro fessoren A. Essenius en G. Amesius en van de predikanten F. Hommius, G. Udemans en W. Teellinck. De laatste twee rekent hij tot de voor treffelijkste theologen, die zowel wegens hun ge leerdheid als hun godsvrucht en bijzondere stich ting die zij teweeg hebben gebracht, niet alleen in Zeeland, maar alom in de gemeenten hoog aangeschreven staan. Hij verwijst bij Udemans naar diens Practycke en geeft uit Teellincks trac- taat over de christelijke rustdag een citaat van meer dan één pagina lengte. Vervolgens laat hij zien dat de Synode van Dordrecht dezelfde op vatting heeft uitgesproken als hij, waarbij hij refe reert aan de professoren Essenius, A. Walaeus en Amesius en aan G. Apollonius, gewezen predi kant en professor te Middelburg. De vraag of op de rustdag des Heeren niet enige lichamelijke ontspanning geoorloofd is, be antwoordt de auteur met lange citaten uit de ge noemde werken van Udemans en Teellinck. De aanhalingen komen hierop neer, dat die ontspan ning toegestaan is die de dienst des Heeren niet hindert, maar veeleer bevordert. Als men deze norm voor Gods dag zou aanhouden, zouden de herbergen niet zo vol zitten, zouden de bakkers en het dienstpersoneel op die dag niet zoveel te doen hebben, zou men zich niet zozeer overge ven aan sport en spel en zouden de straten dan niet dreunen van het rijden van wagens en karos sen. Ter bijbelse verdediging van het laatste wordt nog wel eens verwezen naar 2 Koningen 4,22-23. Uitvoerig laat de schrijver het onge rijmde van deze bewijsplaats zien. Aan het slot schildert hij naar aanleiding van Jesaja 58,14 de heerlijkheid van de zegen die de Heere hun schenkt die op Zijn dag hun eigen lusten verloo chenen. De eigenlijke tekst van Rust-daghs Vermaeck wordt gevolgd door twee aanhangsels, die die nen ter ondersteuning van het betoog. Het eerste aanhangsel betreft het achtste hoofdstuk uit de in 1644 vastgestelde kerkorde van de Synode van Westminster, waarin de heiliging van de dag des Heeren aan de orde komt. Identificatie De aangehaalde auteurs Essenius en Amesius wa ren warme voorstanders van de Nadere Reforma tie, terwijl Walaeus en Apollonius ten minste als sympathisanten van deze beweging mogen wor den beschouwd. De eveneens geciteerde Ude mans en Teellinck, aan wie in dit pamflet veei gewicht wordt toegekend, waren cle belangrijkste representanten uit de begintijd van die gerefor meerde vroomheidsgroepering. Bovendien was de schrijver met wiens werk maar liefst een derde van dit pamflet is gevuld, ook een nadere refor mator. Wie was hij dan? De predikantenlijst van- Den Haag wijst uit dat in 1664 S. Simonides zijn intrede in de gereformeerde gemeente van die stad deed. Simonides was een vooraanstaand ver tegenwoordiger van de Nadere Reformatie die vele geschriften op zijn naam heeft staan. Na enig speurwerk is het mij gelukt om de betreffende passage te identificeren. Zij komt voor in een van Simonides' oudste geschriften, te weten Vrien- den-raedt, Gegeven aen de besocbte gemeynte van de Ryp, By een merckelijck Oordeel Gods over haer gegaen, Door middel van een verschrickelijke brant (1654). Deze gegevens bevestigen cle reeds eerder getrokken conclusie dat de auteur van Rust-daghs Vermaeck, tot de Nadere Reformatie moet worden gerekend. Aangezien het pamflet met name tot de predi kanten is gericht, ligt het voor de hand om de au teur in de kringen van predikanten te zoeken. Een welkome beperking ligt besloten in de zin snede 'lek sal maer een of twee by-brengen die niet alleen in Zeelandtmaer allesins inde Ge meynte een groote estime vinden'. Hieruit blijkt dat de auteur in de provincie Zeeland woonach tig is. De aldus gevonden drie criteria - nadere refor mator, predikant en in Zeeland woonachtig - gaan alle drie voor Abraham van de Velde op. Echter, behalve Van de Velde waren er in 1664 nog tientallen personen die aan genoemde voor waarden voldeden. Is het dan niet willekeurig om uitsluitend aan Van de Velde te denken? Op zich zelf zou deze keuze te verdedigen zijn met een beroep op de rol die dit pamflet zowel in het door Van de Velde opgestelde Bedenckelicke /'- Samen-Spraecke als in zijn hoofdwerk De Wonde ren des Alderhoogsten speelt. In beide verwijst hij namelijk naar Rust-daghs Vermaeck, terwijl in de overige literatuur aan dit pamflet geen aandacht wordt geschonken. Een aanvullend argument vormt het eerstgenoemde werkje: ook dit is een pamflet dat anoniem is verschenen. Er zijn echter twee aanvullende gegevens die het vrijwel zeker maken dat dit geschriftje aan het oeuvre van Abraham van de Velde mag worden toegevoegd. Het eerste treft men in het begin van de tekst aan: de zondenlijst die de predikanten

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1997 | | pagina 18