nehalennia 61 8. Een erg beschadigd altaar toont een op een podium zetelende Nehalennia met naast zich twee staande figuren die de schelpvormige ver siering boven haar hoofd ondersteunen (zie af beelding 19). De inscriptie is slechts gedeeltelijk leesbaar, maar voldoende om te achterhalen dat het altaar geofferd is door een zekere Marcellus uit Augst Augusta Rauricd) in Zwitserland. Een zeilschip met vaten op een van de zijkanten van het altaar en druiventrossen er bovenop maken duidelijk dat hij wijnhandelaar was42. 9. Een altaarfragment van witte zandsteen met blauw geverfde nis(!) vertoont uitheemse, medi terrane elementen en mag dan ook wel het meest exotische van alle worden genoemd (zie afbeel ding 20)'3 10. Als plaats van herkomst van een klein aantal 'blauwzwarte' altaren (zie afbeelding 15) zonder nis noemde ik aanvankelijk voorzichtig, later stoutmoediger4' Doornik. Daar waren goede argu menten voor te geven: aparte vormen van de al taren, taalkundige merkwaardigheden en uitzon derlijke lettervormen in de inscripties, bovendien het feit dat Doornikse steen reeds door de Ro meinen werd gedolven. De altaren zouden te Doornik zelf zijn gebeeldhouwd en vandaar over de Schelde naar Ganuenta vervoerd. De geoloog Overweel echter bracht daar van het begin af te gen in dat het naar zijn mening geen Doornikse maar Naamse steen was. Recent onderzoek heeft nu zijn opvatting bevestigd45. Jammer van de fraaie hypothese! 11. In de afgelopen jaren zijn incidenteel nieuwe vondsten gemeld en verschillende aspecten van het vondstcomplex aan nadere beschouwingen onderworpen46. Men ziet uit het voorafgaande dat waardevol nieuw materiaal is ontsloten en dat door verder onderzoek soms antwoorden worden gevonden op oude vragen. Uit de literatuurlijst blijkt dat ve len in binnen- en buitenland zich bezig blijven houden met de recente vondsten uit de Ooster- schelde. Ook die uit Domburg, die al 350 jaar ge leden werden ontdekt, blijven vragen oproepen. Voorlopig zullen we nog niet uitgeschreven zijn over Nehalennia en over de mensen die de godin en zichzelf hebben vereeuwigd in steen. Noten Afkortingen zg Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der We tenschappen rmo Rijksmuseum van Oudheden te Leiden dn Deae Nehalenniae. Gids bij de tentoonstelling Nehalennia. 1. Gevist werd door de Tholen 6 Johanna Corne lia in 1970 op 7, 14, 21 en 28 augustus, 31 augus- tus-4 september, 7—11 en 14—18 september, in 1971: 8-12, 15-19, 22, 23, 25, 26 februari en (ten behoeve van Teleac) op 24 september, in 1972: 21-25 augustus. Duikers van de Pontonniers- en Torpedistenschool te Empel hebben in het najaar van 1970 en in maart-april 1971 op de vindplaats gedoken. Zie ook: Louwe Kooijmans, 'Oudheid kundige boomkorvisserij'. 2. Voor de aanwinsten van het Museum voor Zuid- en Noord-Beveland te Goes zie: Van Hee- ringen, 'Archeologische kroniek'. 3. Mijn contactpersoon en toegewijde helper was J.M. Moraal, conservator bij het zg van de natuur historische voorwerpen, onderafdeling botten van pleistocene zoogdieren. 4. Niet meegeteld zijn ca. tweehonderd voorlopig ondetermineerbare en niet geïnventariseerde frag menten in het rmo en in de collectie van het zg. 5. Het initiatief hiertoe kwam van ir. J.A. Trimpe Burger, conservator bij het zg van de afdeling archeologische voorwerpen en objecten. Hem dank ik enige correcties in de tekst van deze bij drage. 6. Hondius-Crone, The Temple of Nehalennia nr. 16. 7. Zie bijvoorbeeld Janssen, De Romeinsche beel den, nr. 20, ook weergegeven bij Hondius-Crone nr. 16. 8. Stuart, 'De kerk van Domburg' 374. 9. Bogaers en Gysseling, Over de naam Nehalen nia 80-82. 10. Lehner, 'Römische Steindenkmaler'. Een sa menvatting van de huidige kennis omtrent de Moedergodinnen geeft BauchhenlS en Neumann, Matronen. 11. Stuart, Provincie van een imperium 4346. 12. Mócsy, Nomenclator. 13. Argumenten voor vervaardiging ter plaatse vindt men dn 24. 14. dn nr. 33 en p. 33- Bogaers en Gysseling, Over de naam Nehalennia 80 en 83-84. 15. Rüger, 'Eine Ubica aemulatio'. 16. Rüger, 'Inschriftenfunde' 288-290. 17. Rüger, 'Römische Inschriftenfunde'. 18. Hondius-Crone, Temple of Nehalennia nr. 24. 19. Zie de uiteenzetting van Bogaers over namen en familierelaties in dn 36—37. 20. De rang boven die van sesquiplicarius (of ses- quiplaris) was die van duplicarius (duplaris). Ve- getius, Epitoma rei militaris 2,7 verklaart de na men: Duplares duas, sesquiplares unam semis consequebantur annonam'De duplares kregen twee rantsoenen graan, de sesquiplares ander half. Zie ook: Domaszewski, 'Rangordnung' 4, 54, 62 en 72. 21. Alföldy. Hilfstruppen 25-28. 22. Resp. dn nr. 46 en nr. 32.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1997 | | pagina 23