72
CRUCQ
drie dagen duurde, maar, zo lezen we: 'wij wer
den bewaard, niets is ons overkomen, welk een
stof tot loven, danken en prijzen van Zijn grooten
Naam, maar hoe hebben we het vervuld? Akelig
en vreselijk is het met mij gesteld, dagelijks zink
ik dieper in mijn zonden, och mogt dit alles eens
lijden leiden] om mij mijne volkomen onmagt
en J.C. volkomen genoegzame Verlossing te doen
kennen'.
Ook de beschrijving van deze ervaringen is op
genomen in zijn godsdienstige bespiegelingen,
die gekenmerkt worden door de noodzaak de ei
gen zondige aard te onderkennen. Bladzijden
lang ontleedt hij zijn eigen ondankbaarheid en te
kortkomingen en spaart zichzelf in geen enkel
opzicht. Soms, bekent hij, zou hij wel 'een we-
reldling willen zijn, die kan genieten van het le
ven. Want het is een last zo ver van en soms zo
dichtbij God te zijn'. Hij voelt zich vaak onmach
tig tot de ware godsdienst en is daardoor teleur
gesteld in zichzelf. Hij heeft stellig goed catechi
satieles gehad, want hij weet dat er behalve
zonde ook genade is. Maar aan de blijdschap van
het behouden kunnen worden voor Gods aange
zicht door Zijn Borg en Heiland, waarover hij niet
nalaat telkens opnieuw te schrijven, komt hij niet
toe, hoe zeer hij er ook naar verlangt. Het pro
blematische van zijn geloof heeft ongetwijfeld
ook met zijn sombere en ernstige karakter te ma
ken, dat zijn gevoelens van onzekerheid alleen
maar versterkt.
Dit alles krijgt een nieuwe dimensie, wanneer
hij beseft ook voor het geestelijk welzijn van de
bemanning verantwoordelijk te zijn. Wanneer een
bemanningslid heel ernstig ziek is, spreekt hij
met hem over de noodzaak zich met geestelijke
dingen bezig te houden en bereid te zijn God te
ontmoeten, waarbij hij zichzelf angstig afvraagt
hoe hij nu wel voor God zou staan als het hem
betrof. Wanneer de man herstelt en niets van
godsdienstige dankbaarheid wil weten, is hij ern
stig teleurgesteld. Hij heeft dan niet de moed er
opnieuw over te beginnen en voelt zich ander
maal schuldig.
Kapitein en 'dominee'
Nog zwaarder beseft hij zijn verantwoordelijkheid
voor het geestelijk welzijn van de bemanning
wanneer hij op 6 december 1857 op de rede van
Batavia met vreugde meldt dat hij tot kapitein is
aangesteld. Wat opvalt is, dat hij niet het leiding
geven als de belangrijkste taak van de kapitein
ziet, maar het bezig zijn met de geestelijke zaken:
'Moge het de Heere nu behagen dat ik iets aan
Zijne dienst moge toebrengen door mijne onder-
hoorigen er toe aan te sporen en gedurig met
woord en daad voor te gaan'. Volgens een 'In-
struktie voor de Capiteijnen' van de Middelburgse
Commercie Compagnie" wordt op godsdienstig
terrein van hem verwacht dat hij niet alleen 's
morgens en 's avonds gebeden uitspreekt, maar
ook zondags met de bemanning kerkdiensten zal
houden. Daarbij kunnen preken worden voorge
lezen, zoals kapitein Crucq ook doet met een
preek van een zekere dominee Brouwer. Maar hij
maakt ook zelf preken.
Doordat Abraham Crucq in beide dagboeken
achterin een 'Leerrede door een zeeman' heeft
geschreven, is na te gaan wat zijn preken inhiel
den. Opvallend is dat beide preken over de be
rijmde psalm. 107:12 gaan, maar toch zeer ver
schillend zijn:
'Zij die de zee bevaren
Met schepen rijk bevragt
Zien op de groote baren
Gods wijsheid, gunst en magt.
Daar leeren zij de daan
Des Heeren klaar bemerken
En in de diepe paan
Zijn groote wonderwerken.'
Godsdienstig geschoold als hij is, verdeelt hij zijn
preek in drie delen: toelichting, toetsing en toe
passing. Hij begint met de verrassende opmer
king, dat het zeeman-zijn een voorrecht is boven
het leven van de mensen aan de wal, al be
schouwde men het in zijn tijd als een last en een
straf om zulke verre reizen te moeten maken.
Maar voor hem is het een lust om naar zee te
gaan, omdat men zo vrij en ongestoord zich kan
verdiepen in de wonderen des Heeren en van
vele verzoekingen ontheven is doordat de voor
werpen daartoe er niet zijn. Daar kan hij in storm
en wind door de Heere worden aangesproken,
zodat wijsheid en verstand bezwijken en hij aan
de eeuwigheid gaat denken.
Hij preekt geen natuurlijke theologie, want
Gods wonderwerken kunnen slechts gezien wor
den door het oog van de ziel, door Gods genade
geopend, en door het verstand, verlicht door de
Heilige Geest. Na toelichting van en toetsing aan
de eigen situatie van de bemanning (die immers
ook op rijkbevrachte schepen vaart), volgt de
toepassing: 'Doch beschouwen we verder hoe de
zeeman in zijn zoo nuttige betrekking leeft op
zee als ook op het land ten opzichte van zijn
Schepper. Hiertoe moet ik met vragen tot ieder
gericht beginnen: Hoè leven wij aan de wal? Hoè
leven wij aan boord? Het antwoord is: Niet goed!'
Met voorbeelden wijst hij de bemanning op hun
fouten:
'O, neen, bidden daar heeft men de tijd niet toe
en men heeft wel de tijd om gedurig te spreken
over de tijd en het geld dat men laest aan de wal
verkwanselt heeft of welk gebruik er van zal ma
ken bij thuiskomst om onze geest te verstompen