CADZAND
107
Vrije Pouwels Mehoude, één van de doopsge
zinde voorgangers in het land van Cadzand. Op
19 januari compareert hij in de vergadering van
het Vrije te Sluis. De autoriteiten geven hem, net
als Pieter Beun enige tijd daarvoor, te verstaan
dat de Staten-Generaal het verzoekschrift van de
doopsgezinden hebben afgewezen. De doopsge
zinden krijgen geen toestemming om in Groede
-rmaningen te houden. De volgende dag wordt
ook de berijder geïnformeerd over het onder
houd met de doopsgezinde voorganger. Indien
de doopsgezinden andermaal pogingen in het
werk stellen om in Groede bijeen te komen,
dient hij dat te verhinderen18.
Enkele dagen later, op 22 januari, besluiten de
Staten-Generaal naar aanleiding van het door het
Vrije ingezonden verzoekschrift van de hoofd
mannen van Groede definitief dat aende
voors. mennonisten, inden naem ende van we
gen haer Ho. Mo., sal werden gejnterdiceert ende
geinsinueert, dat zij haer sullen onthouden van te
doen eenige hare vermaninge off anderen hun
nen godtsdienst, jn het huijs gecoft off daer buij-
ten, binnen den dorpe de Groede Jan van
Sweveren wordt gelast het besluit van de Staten-
Generaal aan de doopsgezinden over te brengen
en het verbod op de gebruikelijke plaats uit te
hangen. Begin februari voert hij beide opdrach
ten uit2".
Ongetwijfeld zal het door de magistraat van het
Vrije van Sluis ingenomen standpunt ten gunste
van de gereformeerden van Groede van invloed
zijn geweest op het besluitvormingsproces van
het generaliteitsbestuur. Daarnaast zal ook de
raadpensionaris van Holland, Jacob Cats, zijn niet
geringe gewicht in de schaal hebben gelegd om
de balans voor de doopsgezinden in negatieve
zin te laten doorslaan. Jacob Cats was nauw be
trokken bij de herdijkingen in Groede en omge-
ing. De raadpensionaris had er grote particuliere
belangen, en orde en rust in het gebied waren
noodzakelijk om zijn geïnvesteerd kapitaal te la
ten renderen. Tweespalt onder de lokale bevol
king was weinig bevorderlijk voor de exploitatie
van zijn grondbezit. Bovendien was Jacob Cats
een overtuigd calvinist. Hij koos in de strijd tus
sen remonstranten en contraremonstranten de
zijde van de laatstgenoemden. Cats maakte liever
deel uit van een kleine, streng gelovige gemeen-
:hap dan van een brede rekkelijke volkskerk.
Binnen diezelfde streng calvinistische geloofsge
meenschap fungeerde hij vele jaren lang als ou
derling. Het is dus niet verwonderlijk dat Cats het
gereformeerde deel van de bevolking van
Groede, dat zich door het groeiend aantal doops
gezinden meer en meer bedreigd voelde,
eunde.
Cornelis Musch ten slotte, de hoogbaljuw van
het Vrije van Sluis, heeft zich ook niet onbetuigd
velaten. Diverse malen gelastte hij burgemeesters
en schepenen van het Vrije van Sluis op te treden
tegen de doopsgezinden in het land van
Cadzand21. Voorts verkeerde hij als griffier van de
Staten-Generaal in een zodanig invloedrijke posi
tie, dat hij de zaken naar zijn hand kon zetten22.
Daarenboven was hij gehuwd met een dochter
van 'vadertje' Cats. Indirect stond er dus ook voor
Cornelis Musch het nodige op het spel. Ook hij
had er belang bij dat de autoriteiten de gerefor
meerde Groedenaren niet tegen de haren in zou
den strijken.
Het verbod om samen te komen in de heerlijkheid
Nieuwvliet
Op diezelfde koude februaridag waarop de berij
der van het Oostburgambacht Pieter Beun inlicht
over het door de Staten-Generaal uitgevaardigde
verbod op het houden van doopsgezinde bijeen
komsten in Groede, klopt de baljuw van de heer
lijkheid Nieuwvliet aan bij de binnen zijn ressort
samengekomen doopsgezinden. Baljuw De Les-
cluse vraagt ten overstaan van de verzamelde
broeders en zusters aan Pieter Beun, die voorgaat
in de dienst, of hij een schriftelijk bewijs van de
Staten-Generaal kan overleggen waaruit blijkt dat
de doopsgezinden toestemming van de 'Hoog
Mogende Heeren' hebben gekregen om in
Nieuwvliet te 'kerken'. Indien de gemeente niet
over een dergelijk bewijs beschikt wat zo blijkt
te zijn - is het haar met onmiddellijke ingang ver
boden vermaningen binnen de jurisdictie van de
heerlijkheid te houden23.
De doopsgezinde gemeente in het kwartier van
Cadzand krijgt dus op één en dezelfde dag te ho
ren dat men niet in Groede bijeen mag komen en
dat men niet langer welkom is in Nieuwvliet. Is
dit toeval? Ik denk het niet. Alleen al de vraag
naar de schriftelijke verklaring van de Staten-Ge
neraal, gesteld door zowel de berijder van het
Oostburgambacht als door de baljuw van Nieuw
vliet, duidt mijn inziens op onderlinge afspraken.
Men wist dat de doopsgezinde gemeente het ver
langde document niet bezat.
Het gezamenlijk optreden van de autoriteiten
in het land van Cadzand bracht de doopsgezinde
gemeenschap vanzelfsprekend in de problemen.
Het zoeken naar een andere plaats van samen
komst in het Cadzandse bood geen perspectief.
Het stond bij voorbaat vast dat de lokale gerefor
meerde gemeenten zich zouden verzetten en dat
zij desnoods een beroep op de Staten-Generaal
zouden doen21. De doopsgezinden zijn dan ook
een openlijke confrontatie met de gereformeer
den, met alle nadelige gevolgen vandien voor
hun gemeente, uit de weg gegaan. Een nieuwe
aanvaring zou enkel de rebelse reputatie van de
doopsgezinden, die hun vooral door de streng
gereformeerde autoriteiten werd toegedicht, ver-