108 CADZAND sterkt hebben25. De doopsgezinden zijn ondanks het door de baljuw van Nieuwvliet opgelegde verbod blijven samenkomen op het grondgebied van de heer lijkheid. Het bestuur van de heerlijkheid kreeg echter lucht van de clandestiene vergaderingen. Daarop werd de baljuw gelast de doopsgezinden nogmaals op het verbod van vergadering te wij zen. Op 20 maart 1647 spreekt baljuw De Les- cluse Andries van Boeije aan en verbiedt hem uit drukkelijk de doopsgezinden in Nieuwvliet voor te gaan2''. Op de vraag of de doopsgezinden ook na deze ultieme waarschuwing al dan niet in kleine groepjes samengekomen zijn binnen de jurisdic tie van de heerlijkheid Nieuwvliet, durf ik niet te antwoorden. Ik acht de kans niet uitgesloten dat men in het verdokene bij elkaar is blijven komen. Zeker is wel, dat zij zich niet hebben neergelegd bij het verbod van de Staten-Generaal om in Groede vermaningen te houden. Het tweede verzoek aait de Staten-Generaal om gebedsdiensten in Groede te mogen houden Eind april moeten de doopsgezinden zich recht streeks, dus niet meer via het bestuur van het Vrije van Sluis, tot de Staten-Generaal hebben ge wend met het verzoek, alsnog de verlangde toe stemming te willen verlenen. Om hun wens kracht bij te zetten, voegden zij aan het rekest een aantal verklaringen toe, die voor een deel bedoeld waren om de van gereformeerde zijde aangevoerde beschuldigingen te weerleggen en voor een ander deel bedoeld waren om aan te tonen dat zij zich hielden aan de voorschriften die in het verleden van hogerhand aan de doops gezinden waren opgelegd. De eerste verklaring is die van Oldert Ingel en Remeus Wilboorsen. Op 21 april 1647 lieten zij voor burgemeesters en schepenen van Vlissingen vastleggen, dat de doopsgezinden reeds lang vóór 1647 in Groede bijeen kwamen om er hun geloof te belijden, zonder dat hen ook maar een strobreed in de weg was gelegd. Daarbij was Ol dert hen verschillende malen voorgegaan27. De 'nieuwicheijt' waarop de resolutie van de Staten- Generaal van 22 januari 1647 stoelt, bestaat dus niet. Een tweede verklaring werd afgelegd voor bur gemeesters en schepenen van de stad Sluis. De 49-jarige timmerman Jan Maertensen en de der tien jaar jongere metselaar Claes van Schonacker gaven voor de magistraat te kennen, dat zij in op dracht van Pieter Beun een huis in de Slijkstraat in Groede hadden verbouwd: het interieur was geschikt gemaakt voor gebedsdiensten, aan de buitenzijde was niets veranderd. Het huis was dus niet als kerk herkenbaar28. De baljuw van de heerlijkheid Nieuwvliet ten slotte liet noteren dat hij overeenkomstig de ge nomen besluiten van de magistraat de doopsge zinden tot tweemaal toe had verboden in Nieuw vliet samen te komen29. Voorts wijzen de doopsgezinden de Staten-Ge neraal erop dat zij sedert 20 januari gehoor heb ben gegeven aan het hun door Jan van Sweveren opgelegde verbod. Zij zijn vanaf dat moment te ruggekeerd naar hun voormalige vermaanplaats in Nieuwvliet. Van ongehoorzaamheid kan dus geen sprake zijn1". Door de weigerachtige hou ding van de Staten-Generaal en door het door de magistraat van Nieuwvliet uitgevaardigde verbod kan de doopsgezinde gemeente niet langer in ge bed bijeen komen. Dit kan toch niet de bedoe ling zijn? De scribent van het doopgezinde ver zoekschrift betoogt tot besluit dat, indien het generaliteitsbestuur toestemming geeft voor doopsgezinde vermaningen in Groede, het pro bleem is opgelost. Per slot van rekening kwam cle gemeente vroeger ook al in Groede samen, en de plaats waar zij willen vergaderen is niet als kerk herkenbaar. Niettegenstaande de naar voren gebrachte argumenten en de bijgesloten bewijs stukken wijzen de Staten-Generaal bij resolutie van 16 mei 1647 het verzoek van de hand. Nieuwe pogingen De doopsgezinden laten zich echter niet uit het veld slaan en houden stug vol. Enkele weken na hun verzoekschrift verschijnt de hoofdman van Groede, Dirck Janss., voor burgemeesters en schepenen van het Vrije met de mededeling dat de doopsgezinden wederom pogingen in het werk stellen om de vereiste toestemming van de Staten-Generaal te krijgen. Het bestuurscollege reageert middels een schrijven gericht aan de Sta ten-Generaal en de stadhouder31. De brief komt evenwel te laat. Ofschoon de 'Hoog Mogende Heeren' twee dagen na de melding van de hoofdman van Groede opnieuw menen de doopsgezinden de verlangde toestemming te moeten onthouden, bepalen zij tevens dat de doopsgezinde gemeente voorlopig in Nieuwvliet in gebed mag samenkomen12. Kennelijk gesterkt door deze toezegging van de Staten-Generaal blijven de doopsgezinden aandringen. Op 1 en op 4 juli wordt het verzoek schrift opnieuw in de vergadering van de Staten- Generaal gebracht. Het generaliteitsbestuur houdt evenwel vast aan het eerder genomen besluit. De doopsgezinden mogen in de heerlijkheid Nieuw vliet samenkomen, maar krijgen geen toestem ming om in Groede gebedsdiensten te houden. Eventueel thag ook elders in het land van Cad- zand 'gekerkt' worden, maar dan moet de plaats van samenkomst in Nieuwvliet opgeheven wor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1997 | | pagina 36