ARCTISCHE ZEEHONDEN IN ZEELAND
125
P.J.H. van Bree
Vroeger tuas de gewone zeehond (Phoca vitulina) heel algemeen in de Zeeuwse wateren. Nog in 1956
telde Van Bemmel in de Westerschelde 130 gewone zeehonden, in de Oosterschelde 401 dieren, in de
wateren tussen Schouwen en Goeree-Overflakk.ee 440 exemplaren en voor de kust van Schouwen zeven
tig dieren. Brouwer kwam in 1928 tot nog hogere aantallen. En indien een historicus de moeite zou ne
men om de archieven in Zeeland op zeehonden na te pluizen, zou hij daarin zeer veel gegevens over
zeehonden vinden. Momenteel zijn gewone zeehonden betrekkelijk zeldzaam in de Zeeuwse stromen.
Een soort zeehond die met zekerheid de laatste
eeuwen uit Nederland verdwenen was, is de
grijze zeehond Halichoerus grypus). Resten van
deze soort zijn bij opgravingen veelvuldig gevon
den. De soort was door intensieve jacht uit ons
land verdwenen, maar na 1958 werden weer
exemplaren in de Nederlandse wateren gesigna
leerd. De veelal gemerkte jonge dieren kwamen
van een grote kolonie grijze zeehonden op de
Farne-Eilanden, gelegen in de Noordzee bij de
grens tussen Schotland en Engeland. Nu leeft er
voor de waddenkust van Vlieland en Terschelling
weer een grote groep dieren waarin ieder jaar
jongen geboren worden. Ook in de Zeeuwse wa
teren worden af en toe grijze zeehonden waarge
nomen. Gezien de ontwikkeling van de popula
tie, is de kans niet uitgesloten dat te zijner tijd
ook voor de kust van Zeeland grijze zeehonden
zich zullen voortplanten.
Behalve genoemde twee inheemse soorten
zeehonden kennen we uit Zeeland exemplaren
van arctische zeehondsoorten, dwaalgasten uit
het hoge noorden. Al in 1953 schrijven IJsseling
en Scheygrond op gezag van Van Bemmel, dat bij
een Zeeuwse bontopkoper een huid van een
jonge zadelrob Phoca groenlandica) werd ge
vonden. Deze mededeling werd toen zeer in twij
fel getrokken, maar momenteel is deze twijfel
verdwenen. In de winter van 1986-1987 kwamen
er plotseling uit het gebied van de Witte Zee in
het hoge noorden langs de kust van Noorwegen
duizenden en duizenden zadelrobben naar het
zuiden, hoogstwaarschijnlijk gedreven door hon
ger. Hun voornaamste voedselbron, de vissoort
loeide Mallotus villosus), was plots verdwenen.
Tot op de kust van Frankrijk werden in 1987
en later jonge en volwassen zadelrobben gevon
den. De volwassen dieren zijn gemakkelijk te
herkennen: zij hebben een witte vacht met een
zwarte snuit, en op de rug en flanken bevindt
zich een zwarte liervormige tekening (het zadel).
Jonge dieren zijn minder gemakkelijk te determi
neren; hun pels is zilvergrijs, ze hebben geen
zwarte snuit en op de rug en flanken bevinden
zich alleen onregelmatig gevormde donkere vlek
ken (zie fig. 1).
In Zeeland werd op 25 maart 1987 op de
Veerse Dam een volwassen mannelijk dier gevon
den en op 26 maart 1987 werd een mannelijk
volwassen exemplaar bij Renesse aangetroffen.
Een paar jaar daarna, op 11 januari 1995, werd
een jong mannetje op de Brouwersdam gevon
den (zie fig. 2). Jonge dieren zijn, zoals gezegd,
moeilijk te determineren, en het is zeer waar
schijnlijk dat zij vroeger werden aangezien als
wat vreemd gekleurde en getekende gewone
zeehonden. Dat jonge dieren zeer zuidelijk kun
nen afdwalen, wordt bewezen door de vondst
van een in netten verdronken jong vrouwelijk
exemplaar bij Arcachon in Frankrijk op 9 juli
1996.
Een tweede arctische soort zeehond in Zeeland
is de klapmuts Cystophora cristatd). Enkele uit
zonderingen daargelaten, betreft het bij deze
soort steeds jonge exemplaren die op de conti
nentale kust van West-Europa gevonden worden.
Deze jonge dieren zijn van boven en op de zij
kanten blauwgrijs en op cle buik zilvergrijs ge
kleurd. De kop is zeer donker blauwgrijs ge
kleurd en in verhouding zeer breed (zie fig. 1).
Ook bij deze soort zijn in het verleden jonge die
ren aangezien als aberrant gekleurde en gete
kende gewone zeehonden.
In Zeeland werd op 30 juli 1981 te Rilland-Bath
een halfvolwassen mannetjes-klapmuts gevon
den, en aan de voet van de dijk bij Ouwerkerk
op 9 juni 1982 een jong vrouwtje. Iets ten noor
den van Cadzand werd een jong mannelijk dier
aangetroffen (zie fig. 2).
Een heel zeldzame dwaalgast zuidelijk van 60°
n.b. aan weerszijde van de Atlantische Oceaan is
de Baardrob (Erignathus barbatus.zie fig. 1).
Deze arctische, betrekkelijk langgestrekte robben-
soort heeft zeer lange snorharen (de baard), die,
wanneer zij opgedroogd zijn, spiraalvormig ge
kruld zijn. De voorpoten zijn min of meer vier
kant van vorm, zodat deze dieren door Canadese
vissers in arctische wateren square Jlippers wor
den genoemd. Het in Nederland eerst bekende
en tot nog toe enige exemplaar, een vrouwtje