50
BI.OEMD1JK N
toont variatie, zowel in ruimte als in tijd. Ruimte
lijke variatie uit zich verticaal in het optreden van
etages of lagen (zoals boomlaag, struiklaag,
kruidlaag); horizontaal komt deze tot uitdrukking
in het vegetatiepatroon. Het optreden van varia
tie in ruimte en tijd brengt met zich mee dat in
het plantendek onderling verschillende entiteiten
zijn te onderscheiden, gewoonlijk aangeduid als
'plantengemeenschappen'.
Een plantengemeenschap wordt doorgaans
herkend aan het voorkomen van zogenaamde
'kensoorten' (soorten die in één bepaalde ge
meenschap meer voorkomen dan in alle andere
gemeenschappen van het onderzochte gebied)
en 'differentiërende soorten' (soorten die in een
bepaalde gemeenschap meer voorkomen dan in
zekere daarmee vergeleken gemeenschappen,
dus een relatieve trouw hebben).
Een overzicht van de plantengemeenschappen
van Nederland wordt gegeven in de vijf delen
van De vegetatie van Nederlanddoor J.H.J. Scha-
minée, A.H.F. Stortelder en V. Westhof, Leiden
1995-1998.
De plantengemeenschappen die van belang
zijn op de bloemdijken zijn de volgende:
- Glanshaververbond en Glansh aver associatie.
hooilandgemeenschappen, die slechts zelden
Afb. 3- Slanke mantelanjer.
heel licht worden voor- en/of nabeweid op mat g
voedselrijke klei- en leemgronden met wisselei cl
watergehalte.
- Kamgrasweide. gemeenschap van graslanden, n
stand gehouden door voortdurende tamelijk i i-
tensieve beweiding, dus met vraatbetreding t n
zeer plaatselijke bemesting.
- Verbond van droge kalkgraslanden. geslote
grazige gemeenschappen, zeer soortenrijk op m -
tig droge kalkhoudende tot kalkrijke leemb< -
dems.
- Marjoleinverbond. licht- en warmteminnenc e
natuurlijke zomen, langs droge struwelen en bo -
sen.
- Struwelen, die behoren tot het Berberisverbot:d
{Sleedoornorde en het Elzen- Vogelk.ersverbond)
- Akkeronkruiden van graan- of hakvruchtakkei
van stikstofrijke grond.
- Ruigtekruiden van verbonden van hoog O] -
schietende overjarige kruiden van stikstofrijl- t
en/of verstoorde milieu's.
Een (bloemdijk-)vegetatie bestaat nooit uit t
zuivere plantengemeenschap. Daarom wordt ooc
gesproken over het voorkomen van vormen van,
of kenmerken van een bepaalde gemeenschap.
De bloemdijkvegetaties bevatten een mengsel
van diagnostische soorten (kensoorten en difft -
rentiërende soorten) van in de literatuur beschrt -
ven plantengemeenschappen, en soorten, die niet
specifiek trouw of ontrouw zijn aan een plantei -
gemeenschap. De samenstelling van de mengse s
wordt beïnvloed door historische factoren, zoa'S
uitbreiding of inkrimping van soortarealen, verder
door concurrentiefactoren en door de than s
werkzame en meetbare standplaatsfactoren. Altij 1
is er een veelheid van tegelijkertijd operationee
waarbij zowel de afzonderlijke van belang zijn ait
de wisselwerking daartussen. Veelal is een be
perkt aantal factoren van doorslaggevende bete
kenis (de zogenaamde master factors of sturende
factoren), hoewel de invloed van andere factoren
niet te verwaarlozen is en men deze vaak ook uit
de vegetatie kan aflezen. De verschillende her
kenbare mengsels of varianten noemen we vege
tatietypes.
Vegetatietypes
Er is geen algemeen vegetatietype te geven voo'
de dijken. Door verschillende onderzoekers zijn
in de loop der jaren beschrijvingen gemaakt van
vegetatietypes op binnendijken/' De typologie,
die hierna beschreven wordt is die van Van Wijn
gaarden uit 1993.7
Dijken met een zandige tot licht zavelige bo
dem zijn naar verhouding voedselarm en droog
Bij een maai- of begrazingsbeheer, zonder be
mesting, is de vegetatie er vrij open en biedt ze