74
MOORD IN MIDDELBURt
zulk eene verschrikkelijke wijze deszelfs jeugdi
gen levensloop geëindigd heeft."
Het procesverbaal, dat na het voorlopig onder
zoek op 27 maart wordt afgesloten geeft weer
wat er tussen 24 maart en 27 maart is voorgeval
len. Officier van Justitie S. de Wind en rechter
van instructie A.P. van Deinse zetten gezamenlijk
het onderzoek voort. Aan de hand van bekente
nissen van de beklaagde en de verhoren wordt
door de Officier van Justitie bij de Rechtbank van
Eerste Aanleg de telastelegging vastgesteld. Dat
levert geen grote problemen op, want er is een
volledige bekentenis en de verhoren spreken el
kaar niet tegen. De datum voor het requisitoir
wordt vastgesteld op 9 april 1838.
Op grond van dit requisitoir wordt Sara op 25
april uit het Huis van Arrest naar de gevangenis
van het Hof van Assizen verwezen. Dat is een an
der deel van de gevangenis aan de Kousteense-
dijk. De akte van beschuldiging wordt door de
deurwaarder aan de beklaagde overhandigd.
Deze akte is 25 mei 1838 ter kennis van de Pro
cureur-Generaal van het Hooggerechtshof te 's-
Gravenhage gebracht en de zaak wordt verwezen
naar het Hof van Assizen in de Provincie Zeeland
te Middelburg.
Het Hof legt de bewijsstukken voor aan de be
klaagde en vraagt of zij bij haar eerder afgelegde
verklaringen blijft. Die vraag wordt bevestigend
beantwoord. Men vraagt haar een raadsman te
kiezen. Zelf wil Sara graag mr. Van Waterschoot
van der Gracht, maar die verblijft in het buiten
land. Daarop wordt haar mr. P.J.G. van Diggelen
toegevoegd.
Op vrijdag 29 juni wordt de zaak Sara Geldof
voor het Hof van Assizen behandeld. President
van het Hof is mr. A.P. van Doorn. Het Hof be
handelt de instructie met gesloten deuren,
waarna de zaak in het openbaar wordt onder
grote publieke belangstelling voortgezet door de
Procureur-Crimineel.
De Procureur-Crimineel schetst de publieke
verontwaardiging die niet alleen in Middelburg
maar ook in het gehele land is gerezen. Gezien
de ernst van het feit en de verzwarende omstan
digheden van roof eist hij de hoogste straf. Hij
acht alle beschuldigingen bewezen, verklaart de
verdachte schuldig aan het ten laste gelegde en
eist de doodstraf door middel van verwurging
aan een paal.
Vervolgens krijgt de verdediging het woord.
Mr. van Diggelen doet een beroep op de sociale
omstandigheden, de negatieve publieke opinie
en op Sara's moeilijke jeugd. De Middelburgsche
Courant van 27 juli 1838:
"Moeijelijker was de taak van den aan de be
schuldigde, ambtshalve, toegevoegden raadsman,
den advocaat Mr. van Diggelen, daar deze, zoo
als hij zelf erkende, alles tegen zich had: bewi
zen en bekentenissen, tot zelfs de publieke op -
nie. Hij begon met de opmerking dat schijnbar
geringe omstandigheden, tot groote en allergt
wigtigste gebeurtenissen aanleiding kunnen ge
ven en paste dit toe op de onderhavige zaal;
voorts gaf hij te kennen dat hij huiverig tegen d
behandeling derzelve had opgezien, te mee
daar het algemeen gevoelen, alles wat hij in ht
belang der beschuldigde zoude kunnen bijbren
gen, vooraf reeds met den naam van spitsvindig
heden en regtsverdraaiing bestempeld had, doch
dat men evenmin het eene als het andere van
hem hooren zoude, maar dat hij zich voorstele!
om twee punten te onderzoeken: 1ste. Of d
doodslag in koelen bloede en bij het genot vai i
gezonde geestvermogens is bewerkstelligd, ei
2e. Of er bijkomende omstandigheden en aanlei
dingen zijn aan te voeren, welke in verband ge
bragt met de opvoeding, de huisselijke betrekkin
gen, het gestel en de beperkte geestvermogen
der beschuldigde, zoo niet dadelijk regtens, dai
toch zedelijk eenige verschooning aanbrengen ei
verdienen?
Ten aanzien van het eerste punt, maakte cf
verdediger onderscheid tusschen animus directu
en de animus indirectus occidendi, tusschen der
wil en den voorbedachten rade. De wil om der
doodslag te plegen, een begin van overleg, be
stond reeds des zaturdags den 24 maart bij de be
schuldigde, maar het bepaaldelijk genomen be
sluit, dessein formé, kon men aannemen, da
eerst op den 26sten, op den oogenblik van he
volvoeren der daad, bij haar tot rijpheid gekomer
was, en dan nog eerst na groote angst en ziele
pijn; ook was zij door het gebruik van sterker
drank niet in staat om bedaard de daad en de ge
volgen derzelve te oveiwegen.
Met betrekking tot het tweede punt, bragt ck
raadsman bij. het vroegtijdig verlies hare oude
ren, hare beperkte, schoon liefderijke opvoeding
vroegtijdig maar niet gelukkig huwelijk, vree:
voor mishandeling, indien de verpande gouder
strikken niet teregt kwamen, een zwak en ze
nuwachtig gestel, waarop de vrees sterk werkt
en boven alles de ongelukkige omstandigheid da.
zij deze strikken niet terug bekomen kon; he
vermissen dier strikken was de aanleiding, dat dt
beschuldigde eene moordenares, en de betreu
renswaardige Catharina Blok het slachtoffer dei
vrees en wanhoop van deze werd.
Deze beide punten door den raadsman, zoo
welsprekend als regts- en menskundig ontwik
keld zijnde, sprak hij over het onregtvaardig en
onmenschelijk gedrag van velen, die de beschul
digde hardvochtig en onbarmhartig als een af
schuwelijk monster veroordeelden, en verwen-
schingen tegen haar uitbragten. Men wist toch
wel wat men nu zelfs was, niet wat men naa ver
loop van één uur, welligt van een enkel oogen-