92 DRIE EEUWEN ZEEUWSE LANDBOl W drijf de bewondering van de vreemdelingen die het gewest bezochten. Zo was het al enige tijd en zo zon het voorlopig blijven. Alle eerder ge schetste voorwaarden in aanmerking genomen was een agrarische bedrijvigheid ontstaan geken merkt door grootschaligheid, hoge arbeidsintensi teit en een sterke mate van commercialisering. De exploitatiewijze verschilde wel regionaal, maar de van streek tot streek toegepaste stelsels bleven alsmaar hetzelfde. Naar innovaties moet men met een lamp zoeken. De van zuid naar noord verschillende exploitatievormen werden rond het midden van de negentiende eeuw dooi de agronoom Staring deels al beschreven. Hij sprak van Vlaamse Bouwerij in Zeeuws-Vlaande ren met een wisselbouwstelsel naar oud-vlaams model en van Zeeuwse Tarweteelt op de eilan den geheel gericht op de productie van het graangewas dat al sedert eeuwen de hoogste prijs opbracht op de markten. Staring zag evenwel over het hoofd dat er meer naar het noorden, op Schouwen-Duiveland, nog een derde stelsel voor kwam, de meekrapteelt, die niet alleen door een afwijkende voorkeur voor het dominante han delsgewas verschilde van het tarwestelsel. De grote omvang van de bedrijven wijt Priester aan de hoge exploitatielasten. Na 1650 nam overal de bedrijfsomvang en daarmee de sociale ongelijkheid toe, totdat de kunstmest in de tweede helft van de negentiende eeuw weer enige reductie mogelijk maakte. Hoe omvangrijk de bedrijven ook waren, er was steeds een struc tureel tekort aan weiland. Hooguit 20 a 30 pro cent van het areaal lag onder gras. Als er voor dit manco al een oplossing was geweest - de auteur heeft goede redenen eraan te twijfelen - dan werd zij niet nagestreefd. Door de zeer matige kwaliteit van het water leverde het houden van vee veel risico's op. Hoe dan te voorzien in het behoud van een hoge bodemvruchtbaarheid? Behalve enig dubbel gebruik van de bodem ten behoeve van een ver betering van de veevoederpositie stonden feitelijk alleen een uiterst zorgvuldige onkruidbestrijding en een aanpassing van het vruchtwisselingsstelsel ter beschikking. Zeer intensieve bewerking van de bodem tijdens braak en structuurverbetering van de grond door het opnemen van het han delsgewas koolzaad in betrekkelijk korte vrucht- wisselingsstelsels maakten het mogelijk gedu rende de hele zeventiende en achttiende eeuw in de tarwestreek 40% van het akkerland te benut ten voor de verbouw van tarwe en omstreeks 1780 in de meekrapgebieden op nagenoeg 50% van de akkers handelsgewassen te telen. Door zeer zorgvuldig te werk te gaan bij het zaaien, wieden, snijden en dorsen en steeds bij alle werkzaamheden eenvoudige werktuigen te be nutten, die zorg droegen voor een zo klein mogelijk verlies aan eindproducten tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden en die teg lijk ook nog het woekeren van groeiremmers, zoals onkruiden, minimaliseerden, slaagden c e Zeeuwse boeren er al op een vroeg tijdstip n een opmerkelijk hoge bodemproductiviteit te b •- reiken. Het teelttechnisch succes werd zorgvuld g gekoesterd en eeuwenlang bewaard. Op zichzelf waren de Zeeuwse boeren ni -t wars van vernieuwingen. Soms waren ze er zei 's snel bij. Bij de teelt van aardappelen en het ge bruik van guano2 behoorden ze tot de koploper Maar alleen als het succes overtuigend was aai - getoond, werden de vernieuwingen algemeen aanvaard. Het was zo zelden het geval, dat de landbouwtechniek en het teeltplan van 1600 tot 1870 in hoofdlijnen onveranderd bleven. De zorgvuldigheid bij de teelt, de hoge kosten en de ongekende inspanningen loonden op lange en op korte termijn. Welke parameter men ook hanteert, steeds zijn de uitkomsten opmerke lijk gunstig. Het grootste deel van de graanproductie weid afgezet in eigen gewest. Omstreeks 1795 weid 55-61% van de tarweoogst in Zeeland zelf gecon sumeerd en 30-36% geëxporteerd. Het was be paald niet zo dat de Zeeuwen het hele land met granen overvoerden. Integendeel, nadat men h t eigen gewest dat een 110.000 inwoners telde van broodgraan had voorzien, was er nog voor 55.000 a 72.000 personen graan beschikbaar. A s men mag afgaan op de bevolkingscijfers van de Hollandse steden, die De Vries heeft gepubli- ceerd, exporteerde Zeeland steeds voldoence tarwe om Rotterdam van broodgraan te voorziei in goede jaren kon er ook Dordrecht bij. Alleen Amsterdam al had drie- tot viermaal zoveel graan nodig als Zeeland kon leveren3. Het is onder d>e omstandigheden duidelijk dat de Zeeuwse produ centen de marktprijs niet bepaalden, maar het .s ook begrijpelijk dat Priester nimmer rept van a - zetproblemen, tenzij er fiscale blokkades aan ter grondslag lagen. Vooral in de negentiende eem werd gewag gemaakt van concurrentievervalsin t door het onophoudelijk wijzigen van in- en ui - voerrechten in de omringende staten met als ge volg afzetmoeilijkheden voor de Zeeuwse graar- handel. Met de meekrapteelt was het nog wat beter gc - steld dan met de tarweteelt. Tot er in 1868 ee r synthetische rode kleurstof werd uitgevonden, had de meekrap een monopoliepositie op de markt van textielkleurstoffen. Door de lage kleu rende waarde van de mee (2 a 3%) waren er g - gantische hoeveelheden nodig. Het Zeeuwse aai - deel in de Nederlandse productie was hoog. De opbrengsten per hectare waren er met 1200 a 1400 kilo/ha uitstekend. De netto-winst op dit product was met 30% (1817) a 45% (1843) pi r jaar nog iets gunstiger dan die op tarwe. De successtory eindigde niet in het midden va a

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1999 | | pagina 14