-.ie eeuwen zeeuwse landbouw
93
negentiende eeuw, al werd tussen 1850 en
;70 ook alles anders. Een ruim aanbod aan
i eststoffen, een grote vraag naar bietsuiker en
n goed debiet voor verbeterde zaaizaden le
nde een scala aan mogelijkheden op om de ak-
i rbouw aan te passen en daarvan de vruchten
t plukken, toen omstreeks 1895 de agrarische
c sis voorbij was. Bovendien was tijdens de crisis
t bleken dat de veeteelt onvermoede perspectie-
n bood of men in Zeeland nu water aantrof dat
schikt was om vee te drenken of niet.
Het lijkt een wat verwarrend verhaal. Hoge
sductiviteit en verstarring gingen eeuwenlang
nd in hand. Ongekende arbeidslust en afkeer
n innovaties, die nog niet een en andermaal
aren getoetst, gingen een paar honderd jaar
ng samen. Rond 1870 is daarvan geen sprake
eer. Zelfs wijzigingen waarvan altijd was be-
eerd dat de voorwaarden ervoor ontbraken, als
uitbreiding van de veestapel waren nu plotse-
ig mogelijk. Priester spreekt graag van een
haarbeweging als hij zulke tegenstellingen vast-
elt en trekt daarbij een bedenkelijk gezicht. Hij
net het in het onderhavige geval niet, misschien
mdat hij meende dat de schaar dit keer werd
astgehouden door een voortreffelijk coupeur,
ie van een weerbarstige stof een goed zittend
naatkostuum wist te maken, dat nauwelijks aan
ijtage onderhevig was. Het kan echter ook zijn
at hij zich niet realiseerde dat de agrarische re-
ganisaties aan het eind van de negentiende
euw gepaard gingen met een fors verlies aan
elvaart. Het netto besteedbaar inkomen in Zee-
nd daalde tussen 1880 en 1910 met één deel tot
t onder het nationale Nederlandse gemiddelde.
Heen Groningen en Friesland hadden ook met
n dergelijke relatieve achteruitgang te maken,
oe het zij, bij de Malthusiaanse verklaring van
de Zeeuwse landbouwgeschieclenis, die de au-
ur voor de eerdere perioden voorstaat, past de
at negentiende eeuwse schaar niet. Van een
ibsistentiecrisis was geen sprake, niemand
1 wam na 1870 van honger om.
Het is te vroeg om nu al op dit soort kwesties
n te gaan. De korte samenvatting van de resulta
at van het onderzoek van Priester deden ons
beseffen, dat de Zeeuwen er eeuwenlang in
laagden met eenvoudige middelen een opmer
kelijk goed resultaat te bereiken. Kwam in de
nnringende gewesten en landstreken iets verge-
ijkbaars voor of nam Zeeland een unieke positie
in? Hoe is het met de Zeeuwse landbouw gesteld,
vanneer men haar vergelijkt met die in andere
leien van Noord-West Europa?
Interregionale vergelijking
Priester is niet erg scheutig met interregionale
vergelijkingen. Hier en daar maakt hij een verge-
B C
Afb. 2. Een meekrapteler circa 1800. Kopergravure (raz,
zg, Zei. 111. III-1000/b).
lijking met het nabijgelegen hoogproductieve
Vlaanderen, wat frequenter merkt hij op, dat de
Zeeuwse tarweboeren de problemen anders aan
vatten dan hun Groningse collega's die zich op
hetzelfde produkt toelegden. In breder verband
gaat hij maar een enkele keer op de kwestie in.
De opmerkingen die dan worden gemaakt zijn
evenwel van belang.
Als de auteur zoekt naar de oorsprong van de
Zeeuwse landbouwstelsels en naar de hoge mate
van kapitalistische commercialisering, die al ge
stalte heeft gekregen op het ogenblik dat zijn on
derzoek aanvangt, omstreeks 1600, merkt hij op
dat de Zeeuwen zeker eerder waren dan de Hol
landers, die eerst tussen 1580 en 1670 overstap
ten op een marktgericht kapitalistisch landbouw
systeem. De Zeeuws-Vlaamse boeren hebben
hun vorm van landbouw bedrijven ofwel in de
vijftiende eeuw samen met de andere Vlamingen
ontwikkeld, of kort nadien van hun zuiderburen
overgenomen. De Walcherse tarweteelt, die begin
zeventiende eeuw tot in Schouwen-Duiveland in
zwang was, kan niet uit die streken afkomstig
zijn. De Vlaamse wisselbouw verschilt immers
hemelsbreed van het vee-arme arbeidsintensieve
rotatiesysteem op de Zeeuwse eilanden (p. 78-
80).
De tweede maal dat Priester uitvoerig verge
lijkt, bevindt hij zich op steviger bodem. De om
vang van de tarweproductie in Zeeland is in de
eerste helft van de zeventiende eeuw aanzienlijk
hoger dan waar ook in de verre omtrek. Vlaande
ren scoort 25-40% lager; Zuid-Limburg en de
beste landbouwgebieden in Engeland komen 'am
per aan de helft. Op de zandgronden is tarwe
teelt ten enen male onmogelijk. De enige concur
rent die nog tijdens het Ancien Régime komt tot
opbrengsten vergelijkbaar met de Zeeuwse is
Norfolk, maar dan wel eerst na 1750 (p. 285-292).
Het gaat niet aan hier een breed overzicht te
geven van de landbouwmethoden, de productivi
teit en de rendementen in de akkerbouw in alle
omliggende landstreken. Als het al mogelijk zou
zijn, zou het te veel plaatsruimte innemen. Een
enigszins gedetailleerd overzicht is ook niet